3 december 2020
“Zalig is hij die brood zal eten in het Koninkrijk van God.” – Lukas 14:15
De evangelielezing van vandaag is een gelijkenis vertelt door onze Heer en Verlosser Jezus Christus. Jezus Christus sprak regelmatig in gelijkenissen, zodat hetgeen wat Hij vertelde duidelijker en begrijpelijker zou worden voor de luisteraar. Ook deze gelijkenis is wederom een prachtige les waar we Gods roeping horen.
In de gelijkenis van de grote maaltijd vertelt de Heer het volgende: “Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar. “ Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en de stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” zei de Heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”’ (Lukas 14:12-24).
Christus wilde door middel van deze gelijkenis de waarheid aan de mensen openbaren, dat God ons uitnodigt om naar Hem te komen. De deuren van Gods Koninkrijk zijn open voor de gelovigen en God wil dat een ieder met Hem aan tafel komt zitten. Onze Heer benadrukt, tijdens het spreken over het Koninkrijk van God, de mensen die de uitnodiging afwijzen en daarmee afgescheiden blijven van Gods goedheid en aandacht.
Wij allen hebben een wens om de zaligheid van het eeuwige leven en Gods permanente aanwezigheid waardig te zijn. Om deze zaligheid te bereiken is er één weg, onze Heer en Verlosser Jezus Christus, want Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. (Johannes 14:6). Dus wij moeten leven volgens de geboden van de Heer, Zijn roeping horen, Zijn uitnodiging accepteren en Hem volgen. We moeten niet, zoals de uitgenodigden in de gelijkenis, redenen vinden om deze uitnodiging af te wijzen en ons te verwijderen van God. Wij moeten onze zaligheid niet proberen te vinden in materie en het tijdelijke maar in God en geestelijke waarden. Onze verlossing begint wanneer we met een sterke wil en overtuiging de uitnodiging van de Heer accepteren en streven om verlost te worden. De Heer heeft ons uitgenodigd en heeft ons de mogelijkheid gegeven tot verlossing, Hij heeft alles voorbereid voor ons en wilt dat een ieder zalig wordt en “brood zal eten in het Koninkrijk van God.” (Lukas 14:15).
Evangelie: Lucas 14:12-24
12Hij zei ook tegen degene die hem had uitgenodigd: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. 13Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. 14Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’ 15Toen een van de anderen die aan tafel aanlagen dit hoorde, zei hij tegen hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!’ 16Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. 17Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” 18Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 19En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 20Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” 21Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” 22Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” 23zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. 24Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”’
13 december 2020
“Als nu uw broeder tegen u zondigt, bestraf hem. En als hij tot inkeer komt, vergeef hem.” – Lucas 17:3
Het idee van vergeving is één van de centrale boodschappen in de evangeliën. God gebruikt elke gelegenheid om vergeving te onderwijzen. “Als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven” (Mattheüs 6:14), leerde de Heer in de Bergrede. Hij geeft een prachtig voorbeeld van vergeving in de gelijkenis van de verloren zoon. Persoonlijk demonstreert Christus het als Hij aan het kruis hangt en bidt voor diegenen die Hem martelen en vermoorden: “Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen” (Lucas 23:34).
In de evangelielezing van vandaag lezen we het volgende: “Als nu uw broeder tegen u zondigt, bestraf hem. En als hij tot inkeer komt, vergeef hem. En als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal per dag naar u terugkomt en zegt: ik heb berouw, dan zult u hem vergeven.” (Lucas 17:3-4). Mattheüs vertelt het als volgt: “Toen kwam Petrus naar Hem toe en zei: Heere, hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe? Jezus zei tegen hem: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.” (Mattheüs 18:21-22). In de eerste verzen gebiedt de Heer de ander net zo vaak te vergeven als dat diegene zondigt. In de verzen in Mattheüs bevestigt de Heer dat vergeven altijd, continu moet, ongeacht hoe vaak, hoe ernstig of in welke omstandigheden wordt gezondigd.
De behoefte om te vergeven komt doordat iemand zich gekwetst voelt. Mensen voelen dit al van kinds af aan, bij het buiten spelen of in de kinderopvang. Kinderen die net in het leven zijn gekomen, maken ruzie om speelgoed. Mensen vallen elkaar vervolgens lastig en beledigen elkaar op school, in andere onderwijsinstellingen en op de werkvloer. Op alle gebieden van het leven beledigen mensen elkaar, van persoonlijke beledigingen tot nationale, politieke of ideologische beledigingen.
Mensen beledigen elkaar met woorden of daden, soms zelfs met een enkele blik of gebaar. Ze beledigen bewust, opzettelijk of onbewust door nalatigheid en onoplettendheid. Ouders beledigen kinderen, kinderen beledigen elkaar en ouders. De redenen en manieren zijn om te beledigen zijn talrijk en gevarieerd, maar er is maar één antwoord: in iedere situatie vergeven. “Onze Vader… vergeef ons onze schulden, zoals wij onze schuldenaren vergeven”, leerde Christus op deze manier in het Onze Vader.
De Kerkvaders zeggen dat als iemand snel gekwetst raakt, van de kleinste dingen van streek raakt en wrok draagt, het getuigt dat diegene trots, arrogantie en egoïsme draagt in zijn hart. Ofwel een persoon die snel gekwetst raakt en iemand moeilijk vergeeft, is geestelijk ernstig ziek en heeft snel genezing nodig. De enige remedie hiervoor is vergeving, want iemand die gekwetst is heeft een wond in zijn geest. En als er veel beledigingen zijn, betekent het dat zijn geest vele wonden heeft en bloedt. De mens verliest hierdoor zijn slaap, innerlijke vrede, evenwichtigheid, vreugde en kan zich niet concentreren op andere dingen. Voor diegene stopt het leven en herhaalt er voor zijn ogen enkel een film, de beledigingen. Diegene herleeft de pijn van de momenten van beledigen, wordt boos, vult zich met woede en staat niet toe dat de wonden helen. Diegene die hem heeft beledigd heeft een maal gezondigd. De gekwetste hier zondigt meerdere malen door in gedachte continu te oordelen, en als antwoord op de belediging te beledigen en te moorden, aangezien iemand haten gelijk staat met iemand vermoorden. We doden iemand mentaal als we hem vervloeken, kwaad willen, onze wegen veranderen en onze gezichten zo draaien dat we hem niet eens zien, kortom, we zijn volledig tegen de boodschap van de vergeving van de Heer. “Vader, vergeef ons onze zonden, zoals wij onze schuldenaars vergeven.”
Wat te doen, hoe te leren vergeven? Het eerste middel werd gegeven door Hemzelf, Christus. “Heb uw vijanden lief, zegen hen die u vervloeken, doe goed aan hen die u haten, bid voor hen die u beledigen en u vervolgen, zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u dan? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer dan anderen? Doen ook de tollenaars niet zo? Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.” (Mattheüs 5:44-48). Dat wil zeggen, in plaats van te vervloeken en boos te zijn wanneer we degene die ons beledigt horen of herinneren, in plaats van vergelding van de Heer te eisen voor zijn belediging en ons hart te vullen met vergif, moeten we hem het beste kunnen wensen en om Gods genade voor hem vragen. Als we de persoon die ons heeft beledigd zien, moeten we niet een vijand zien maar een gelijke, die ook zwak is en gekweld wordt door de zonde. Iemand, die het wellicht niet beseft, maar de genezing met Christus nodig heeft. Laten we niet lijken op onze eeuwenoude vijand die de mens haat maar ons herinneren wat onze voorouders adviseerden: Haat de zonde en heb de mens lief. Voordat we door iemand beledigd zijn, of als we al beledigd zijn en nu moeten vergeven, moeten we ons bedenken hoeveel mensen wij beledigd hebben, waarvan we vaak niet weten dat diegene beledigd is, hoe diegene heeft gezwegen, ons heeft vergeven en het zich niet meer heeft herinnerd. Om te leren hoe we onze naasten moeten vergeven moeten we onze blikken altijd gericht hebben naar de hoogten van Golgotha en de gekruisigde Christus zien, Die voor ons aan het kruis werd genageld en ons vergaf. Maar wij staan, door ons continue zonden, niet toe dat Hij neerdaalt van het kruis. Voor het vergeven van iemand moet u niet verwachten dat diegene die u beledigd heeft vergiffenis moet komen vragen. Diegenen die Christus hebben gekruisigd hebben geen vergiffenis gevraagd maar kregen wel vergiffenis. Juist wij moeten vergiffenis vragen aan de Almachtige, voor onze ontelbare zondes. De beledigingen tegen ons zijn niets in vergelijking met onze zondes tegen God. Laten we God vragen om een nederige geest en een zuiver hart, zodat we continu kunnen bidden.
Genadevolle en barmhartige God, Jezus Christus,
Ik smeek van Uw overvloedige genade, om genade te hebben over al mijn vijanden en diegenen die mij haten, het kwaad en het slechte willen voor mij,
en voor allen die het kwaad denken, spreken, doen of willen voor mij,
voor diegenen die roddelen, kwaad spreken en mij vervloeken,
terecht of onterecht.
Wordt niet boos op hen door toedoen van mij Heer,
Maar vergeef hen en scheld hun zonden kwijt,
Want zij zondigen tegen mij, omdat ik zondig ben en alle roddels en verwijten waardig ben.
Hierom smeek ik U, mijn Heer, U bent de bron van al het goede,
Een bodemloze zee van genade,
Ontferm U over hen en over mij, en vergeef alle schulden tegen mij.
Zodat we allen waakzaam worden en vervolgen volgens Uw Wil,
En lof verheffen aan U, de Vader en de Heilige Geest,
Nu en altijd en tot in de eeuwen der eeuwen.
Amen.
Evangelie: Lucas 17:1-10
Oproep aan de leerlingen
171Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! 2Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. 3Let dus goed op jezelf!
Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. 4En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “Ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven.’
5Toen zeiden de apostelen tegen de Heer: ‘Geef ons meer geloof!’ 6 De Heer zei: ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen: “Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!” en hij zou jullie gehoorzamen.
7Als iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: “Ga maar meteen aan tafel”? 8Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: “Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken”? 9Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen? 10Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: “Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.”’
20 december 2020
“Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God” – Lucas 18:14
De karakters van een Farizeeër en een tollenaar zijn veelvoorkomend en worden hieronder omschreven. Deze twee typen zullen namelijk in elke regio en overal te herkennen zijn. De “Farizeeër” symboliseert een verwaande, arrogante, zelfverzekerde persoon die zichzelf altijd superieur acht aan anderen. De “belastinginner” symboliseert een persoon die begaafd is met de genade van zelfkennis, nederigheid, bescheidenheid en fatsoen. Deze twee typen zijn altijd aanwezig in de menselijke samenleving. Deze twee omschrijven menselijke vriendschappen, beide tegenovergesteld maar hebben complementaire en onafscheidelijke elementen van sociale harmonie.
Het valt niet te ontkennen dat als er geen tegenstrijdigheden zijn, er geen waarde kan worden gekend, omdat waarden over het algemeen worden onthuld door ze te vergelijken met hun tegenstellingen, hun voor- en nadelen. In die zin worden bescheidenheid, nederigheid, deugd van zelfbewustzijn en eerlijkheid gewaardeerd in de tegenstelling “Farizeeër” en “tollenaar”.
Om zijn dominantie te bewijzen, stond de Farizeeër op prominente plaatsen, zodat mensen hem konden zien. Als hij aan het bidden was, wilde hij dat de mensen om hem heen hem hoorden. Hij bad op een zelfverzekerde manier, alsof God alleen zijn God was.
Maar het gebed is een verheerlijking van God en een gesprek tot God. Een waarlijk gebed vereist nederigheid, zelfreflectie, fatsoen en vooral oprechtheid.
De tollenaar bad heimelijk, stil, zelfbewust, nederig en fatsoenlijk. Hij was niet geïnteresseerd in de mensen om hem heen, omdat hij het bewustzijn bad dat hij met God sprak. Wie hij was, zijn positie in de samenleving, zijn houding en zijn wezen waren onbelangrijk voor hem, omdat hij op dat moment voor God stond. Hij en zijn Schepper, de enige God van alle wezens. Dit is hoe de tollenaar zich tot God wendde, zonder zichzelf als bevoorrecht te beschouwen, omdat hij weet dat Hij de God is van alle schepselen, van de mensheid.
Jezus wijst naar de tollenaar en concludeert: “Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.” (Lucas 18:14)
Tegenwoordig kunnen we “Farizeeën” en “tollenaars” zien in een sociale omgeving, vooral in de kerkomgeving, die verschijnen met hun hypocrisie en oprechtheid, zelfvertrouwen en nederigheid, trots en bescheidenheid. We moeten onze rechtmatige plaats in deze twee groepen kunnen vinden en ons afvragen: ga ik vandaag gerechtvaardigd naar huis?
Evangelie: Lucas 18:9-14
De erfgenamen van het koninkrijk van God
9Met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde hij de volgende gelijkenis. 10‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” 14Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’
Preek 27 december 2020
De evangelielezing die ons vandaag wordt gepresenteerd, vertelt een van de gelijkenissen van de Heer Jezus Christus “de gelijkenis van de tien munten” (Lucas 19:12-28).
In deze gelijkenis vertelt de Heer over een edelman die, voordat hij op een lange reis vertrekt om zijn koninkrijk in ontvangst te nemen. De edelman deelt tien munten uit aan zijn dienaren en draagt hen op om daarmee zaken te doen, totdat hij terugkeert. Als hij terugkeert concludeert hij de resultaten. Bij de eerste dienaar trof hij aan dat de dienaar van één munt tien munten had gemaakt. De tweede dienaar zei dat die ene munt hem vijf munten heeft opgeleverd. De derde dienaar zei dat hij de munt goed had bewaard, zodat hij hem terug kon geven aan de edelman, omdat de edelman een strenge man was.
De eerste twee dienaren worden door de edelman geprezen, door hen eerlijke en vriendelijke dienaars te noemen, waardoor zij grote beloningen kregen. En de derde wordt een ontrouwe dienaar genoemd en de edelman beveelt zijn munt af te pakken en het aan de dienaar te geven die het meeste gehandeld had. En de gelijkenis van de Heer Jezus Christus eindigt met de volgende woorden: “Want Ik zeg u dat aan eenieder die heeft, gegeven zal worden. Maar van hem die niet heeft, zal ook afgenomen worden wat hij heeft.” (Lukas 19:26).
Christus werd Mens, zodat de goddelijke waarheid beschikbaar werd gesteld voor de mensheid, zodat Hij door middel van Zijn eigen voorbeeld en de goddelijke geboden kon onderwijzen om in iedere situatie Gods heilige Wil te zoeken en te volgen om de verlossing waardig te worden. Ofwel alles is en wordt gedaan voor de verlossing van de mens. Alle gaven en bekwaamheden, die de genadevolle God de mens heeft geschonken, moet de mens gebruiken om de Heer en zijn naasten de dienen, zodat tijdens de dag des oordeels de mens Zijn genade waardig wordt.
“Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.” (Matteüs 22:37-40). Met deze boodschap van de Verlosser is alles gezegd. Ons hele leven, ons hele proces, onze activiteiten moeten op deze twee geboden gebaseerd zijn. Daarom moeten de munten, talenten of gaven die de Heer ons heeft geschonken, gericht zijn op de liefde naar God en de naaste, zodat ze nuttig zijn de Heer ons rechtvaardigt.
“Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld. Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen.” (Mattheüs 25:34-36).
Christus vertelt ons om lief te hebben, en liefde is niet alleen beperkt in onze gedachten of in woorden maar uit zich in daden als bewijs van liefde. Als we denken aan diegene, die we oprecht en onzelfzuchtig liefhebben, zullen we ontdekken dat we diegene helpen ongeacht onze vermoeidheid, slechte gezondheid, gebrek aan tijd, ruimte en afstand negeren en de noodzakelijke krachten en middelen vinden voor diegene.
Laten we de munten die ons toevertrouwd zijn, met een grote verantwoordelijkheidsgevoel gebruiken voor onze geliefden. De Heer Jezus gaf het gebod om elkaar lief te hebben maar hij onderscheidde bloedverwanten niet van de rest. Zodat de geschonken munten niet in een doek worden bewaard maar worden gebruikt om ook anderen te dienen. Laten we dus slim gebruik maken van de munten die ons zijn gegeven. Of het nu gaat om fysieke of materiele vermogen, de gave van spreken of bidden, positie of invloed. Dit alles moet de mensen om ons heen ten goede komen om de Heer Jezus Christus te behagen, om als Zijn waardige volgelingen te worden beschouwd.
Evangelie: Lucas 19:12-24
12Hij zei: ‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren. 13Hij riep tien van zijn dienaren bij zich, gaf elk van hen honderd drachme en zei tegen hen: “Ga daarmee handeldrijven terwijl ik weg ben.” 14Maar zijn landgenoten haatten hem en stuurden afgevaardigden achter hem aan met de boodschap: “We willen niet dat die man koning over ons wordt!” 15Bij zijn terugkeer, toen hij het koningschap had ontvangen, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te vernemen wat ze met handeldrijven hadden verdiend. 16De eerste kwam en zei: “Heer, uw geld heeft het tienvoudige opgeleverd.” 17Zijn meester zei: “Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat je betrouwbaar bent geweest in iets zeer gerings verleen ik je het bestuur over tien steden.” 18De tweede kwam zeggen: “Uw geld, heer, heeft het vijfvoudige opgebracht.” 19Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden.” 20Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw geld, ik heb het in een doek voor u bewaard. 21Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid.” 22Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? 23Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan had ik het bij mijn terugkeer met rente kunnen opvorderen.” 24En tegen degenen die erbij stonden zei hij: “Neem hem de honderd drachme af en geef ze aan de knecht die het tienvoudige verworven heeft.” 25Ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft al het tienvoudige!” 26“Ik zeg jullie: wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft worden ontnomen. 27En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.”’
28Na deze woorden trok Jezus verder, op weg naar Jeruzalem.