Vóór het ontstaan van het christendom brachten vele volkeren, waaronder het

Armeense volk, offers ter verheerlijking van heidense goden. In 301, na de volledige

Armeense bekering, werden de offers opnieuw geïnterpreteerd. Volgens de canon

van St. Sahak Parthev bepaalde de heilige Gregorius de Verlichter, dat in plaats van

het onnodig offeren van dieren aan afgoden, deze als aalmoezen aan de armen

moesten worden uitgedeeld. De basis van matagh, een vrijwillige donatie voor de

armen en behoeftigen, werd gelegd in de 4e eeuw en gaat door tot op de dag van

vandaag.

 

De heilige patriarch Nerses Shnorali heeft verklaard dat sinds de tijd van Gregorius

de Verlichter deze offers werden gebracht op het feest van de Verrijzenis van de

Heer, de heilige feesten van de Heer en de Heiligen, ter gelegenheid van de

oprichting van de Heilige Tafel. De 12e-eeuwse Armeense theoloog-filosoof Poghos

Taronatsi zegt dat men na het proeven van het Lichaam en Bloed van Christus niet

tot onheilig voedsel moet naderen, maar eerst het gezegende en gezouten vlees

moet eten en daarna pas andere etenswaren. Anders dan vroeger worden

tegenwoordig offers gebracht om van moeilijkheden te worden verlost, om succes te

behalen, om God te danken en te eren of voor pelgrimstochten. Er wordt ook een

offer gebracht ter nagedachtenis aan hen die zijn overleden. Op de weekdagen

woensdag en vrijdag, de sabbat en in de vastentijd wordt niet geofferd.

Waarom wordt het zout gezegend?

 

Het zout, dat wordt gebruikt voor de bereiding van het offer, wordt eerst gezegend.

“Zout is een voorbeeld van zuiverheid”, zoals Christus tegen zijn discipelen zei.

“Jullie zijn het zout der aarde’’ (Mattheüs 5:13) om de verdorvenheid van de wereld te

reinigen door de prediking van het woord. Volgens het offerritueel zegent de priester

het zout, terwijl hij psalmen en gebeden leest, met een kruisteken en geeft dit zout

vervolgens aan het dier om te eten, zodat het dier van binnen wordt gereinigd van

zijn onzuiverheden (Genesis 3), de zegen ontvangt (Genesis 1:22) en zich daarmee

onderscheidt van de anderen.

 

Volgens de canon van Barsegh Kesaratsi mag het offervlees niet in huis worden

bewaard als voedsel/etenswaar, maar moet het dezelfde dag aan de armen worden

uitgedeeld. Als het te offeren dier een koe is, wordt het vlees verdeeld over 40

huizen. Pas nadat het offer is uitgedeeld, mogen zij zelf plaats nemen aan tafel. Als

het dier een schaap of lam is, dan wordt het vlees verdeeld over 7 huizen. Bij een

haan wordt het vlees verdeeld over 3 huizen.

 

In het verleden werd de Armeense Kerk bekritiseerd van het offer, door het gelijk te

stellen met de Joodse zondeliturgie. Dit is een ongegronde bewering, want “Christus

heeft zich eenmaal geofferd om de zonden van de mens weg te nemen” (Hebreeën

9:28), en “Hij is de verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor onze zonden,

maar ook voor de hele wereld” (1 Johannes 2:2). Matagh heeft niets te maken met

Joodse of heidense offers. Door het offer ontvangt de mens geen vergeving van zijn

zonden, maar doet hij aan naastenliefde en verzamelt hij schatten in de hemel:

“Want over hem die geen barmhartigheid heeft betoond, zal een genadeloos oordeel

komen, want barmhartigheid gaat boven het oordeel” (Jakobus 2:13). Het offer is

geen feest, maar de uitoefening van barmhartigheid en naastenliefde. “Verricht uw

liefdadigheid niet voor de ogen van de mensen, anders zult u geen beloning

ontvangen van uw Vader die in de hemel is. Maar wanneer u aalmoezen geeft, blaas

dan niet op de trompet voor het oog van de mensen, zoals de huichelaars doen in de

synagogen en op de markt, opdat zij door de mensen verheerlijkt worden… uw

rechterhand doet het, opdat uw aalmoezen verborgen blijven en uw Vader, die in het

verborgene ziet, u openlijk beloont” (Mattheüs 6:1-3).

 

Samengevat is de Armeense matagh een nationale christelijke en vrome ceremonie

die iedereen de gelegenheid geeft barmhartig te zijn en gezegend te worden. “Zalig

is hij die voor de armen zorgt, want de Heer zal hem op de dag des oordeels van

oneindig kwaad verlossen” (Spreuken 14:21-22).