7 februari 2021
“Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken! “Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft,” zo zegt de Schrift.” – Johannes 7:37-38
Deze liefdevolle stem van de Schepper vol van ouderlijke zorg luidt al eeuwenlang over de hele wereld en nodigt gelovigen uit om de dorst van hun ziel te lessen met het water van de Bron des Levens.
De Heer zegt: “Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken!” Wij, als leden van de kerk, beseffen dat we behoefte hebben aan dit leven gevende water. Maar alleen het besef is niet voldoende. We moeten concrete stappen ondernemen als we dit beseffen.
Tegenwoordig hebben wij gelovigen kansen en middelen die de christelijke gemeenschap nog nooit eerder heeft gehad. Maar zelfs onder deze omstandigheden kunnen we erin slagen naar de hel te gaan, weet je waarom? Omdat, zoals veel geestelijke auteurs beschrijven, we comfortchristenen zijn. We willen het christendom zonder Christus, zonder Zijn geboden. We willen op een breed pad naar de hemel gaan, zonder problemen en moeilijkheden. We willen gekroond worden zonder persoonlijke prestaties. Alleen de tijden zijn veranderd, zowel de geest als de essentie van het christendom zullen voor altijd hetzelfde blijven. Christus ‘oproep om in heiligheid te leven, om naar heiligheid te streven, is niet door de Heer geannuleerd; “Wees daarom volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is” (Mattheüs 5:48) en “Wees heilig, want Ik ben heilig” (1 Petrus 1:16).
Volgens de Armeense Kerk zijn de heiligen, personen die door de Kerk heilig worden erkend, een volmaakt christelijk leven leden, onberispelijk gedrag vertonen, berouw van zonde hebben, gerechtvaardigd en gered zijn door geloof, begiftigd zijn met deugden, de genade van de Heilige Geest ontvangen, de invloed van God in hun levend houden en altijd in gemeenschap zijn met Hem. Maar de heiligen zijn er niet alleen om geëerd te worden. We moeten een ijverige wil hebben om hun voorbeeld te volgen, om in hun voetsporen te treden. We moeten niet tevreden zijn met het lezen en bewonderen van hun gedrag als een fictieboek. Nee, we moeten ertoe bewogen worden een soortgelijk leven te lijden en daarmee de uitnodiging van Christus om van Hem te drinken aanvaarden. We verwonderen ons over de moed van de heilige martelaren en hun standvastigheid in het geloof, maar wanneer dat nodig is, uit angst voor spot of misverstanden, vermijden we te getuigen van ons geloof. We bewonderen de discipline van de heiligen wanneer ze bijvoorbeeld jarenlang een verbond van stilte hebben gesloten, maar we zwijgen geen minuut om de zonden van laster, liegen, oordelen of roddelen te vermijden. We bewonderen hun kluizenaarschap, wanneer ze bijvoorbeeld tijdens de vasten eens per jaar paar dagen aten, en enkel droog brood of een handvol erwten. Maar zelf vinden we alle mogelijke en onmogelijke redenen om niet te vasten, uit drang naar onze destructieve verlangens, om te voorkomen dat we onszelf een kleine moeite bezorgen. De heiligen gaven het laatste hemd van hun kleren aan de behoeftigen maar onze hand beeft op het moment dat we genade moeten tonen. Helaas zijn we vaak christenen in woord, niet in daad, dus we moeten niet verbaasd zijn als de zegeningen en genaden van de Heer louter woorden blijven.
In de winter besluit een pelgrim om te voet op bedevaart te gaan naar het bergklooster. Onderweg ziet hij een kluizenarij. Hij is erg blij, in de hoop dat het binnen een beetje warm zal zijn en hij misschien thee krijgt. Hij klopt op de deur van de kluis, komt binnen en ziet dat de kluizenaar bij de gedoofde haard zit en beeft. “Waarom heb je in deze kou de haard niet aangestoken, vader?”, vraagt de reiziger zich af. “Vandaag is de herdenkingsdag van de veertig kinderen van Sebastia die in het ijskoude meer werden geworpen mijn zoon. Hoe kan ik een vuur aansteken en mezelf opwarmen?”, antwoordde de oude man.
Laat daarom ons geloof veranderen van theorie naar praktijk, zodat rivieren van levend water uit ons kunnen stromen tot glorie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Evangelie: Johannes 7:37-52
37Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel, en hij riep: ‘Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! 38“Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft,” zo zegt de Schrift.’ 39Hiermee doelde hij op de Geest die zij die in hem geloofden zouden ontvangen; de Geest was er namelijk nog niet, want Jezus was nog niet tot Gods majesteit verheven.
40Toen de mensen in de menigte dit hoorden zeiden ze: ‘Dit moet wel de profeet zijn.’ 41Anderen beweerden: ‘Het is de messias,’ maar er werd ook gezegd: ‘De messias komt toch niet uit Galilea? 42De Schrift zegt toch dat de messias uit het nageslacht van David komt en uit Betlehem, waar David woonde?’ 43Zo ontstond er verdeeldheid in de menigte, 44en sommigen wilden hem grijpen, maar niemand deed hem iets.
45De dienaren van de hogepriesters en de farizeeën gingen terug. Toen hun werd gevraagd: ‘Waarom hebben jullie hem niet meegebracht?’ 46antwoordden ze: ‘Nog nooit heeft een mens zo gesproken!’ 47Maar de farizeeën zeiden: ‘Hebben jullie je ook al laten misleiden? 48Er is toch geen enkele leider of farizeeër tot geloof in hem gekomen? 49Alleen de massa die de wet niet kent – vervloekt zijn ze!’ 50Maar Nikodemus, die destijds bij Jezus was geweest, iemand uit hun eigen kring, zei: 51‘Onze wet veroordeelt iemand toch pas als hij gehoord is en als bekend is wat hij heeft gedaan?’ 52Ze zeiden tegen hem: ‘Kom jij soms ook uit Galilea? Zoek het maar na, dan zul je zien dat er uit Galilea geen profeet kan komen.’
14 februari 2021
“Moeder van God, Maria, smeek uw eniggeboren Zoon, dat Hij ons, zoals de goede dief, de zaligheid van de hemel geeft te erven.” – Hymne
Carnaval, het Goede leven. Een vreugdevol christelijke viering ter herinnering aan de volmaakte zaligheid waarin de mens werd geschapen en leefde in het hemelse Hof van Eden. Vandaag herinneren we deze zaligheid, die we hebben verloren maar waartoe we geroepen zijn en naar streven.
Onze voorouder Adam, waarvan wij afstammen, beging een maal een fout en berouwde dit gedurende zijn lange leven. De ziel die de goddelijke, onsterfelijke zoetigheid heeft genoten, werd verplicht eeuwenlang de bittere gal van zijn zonde te drinken. De zonde van de oude Adam sloot de deuren van het Hof van Eden maar wij zijn blij, want de nieuwe Adam, Jezus Christus, heeft met Zijn allergezegende Offer de deuren weer geopend voor altijd voor de nakomelingen van onze voorouder.
Adam huilde toen hij zijn geest gaf maar hij was nooit wanhopig, want hij wist en geloofde in de belofte van de Schepper dat een dag Iemand zou komen die krachtig was om zijn zonde te reinigen, de dood te wissen en met gouden letters Leven zou schrijven. Met de komst van de Mensenzoon bracht God een einde aan het milennialange, lijdende wachten van Adam en werd zijn ziel eindelijk weer de vredige hemel waardig.
Gedurende de Grote vasten zal het gordijn in de kerk gesloten worden, zodat die weken later opnieuw opent, met de viering van de glorieuze verrijzenis van onze Heer Jezus Christus. Het gordijn wordt geopend op de viering van de overwinning van het leven en onze geesten zullen vervuld worden met vreugde. Voor ons staat de weg van de Grote vasten. De zondagen van de vasten zullen ons bewustzijn voorbereiden op de viering van de heilige Verrijzenis en zullen we de verrezen Christus verwelkomen. Deze weg is niet makkelijk, want die weg is een weg waar ons voedsel wordt beperkt maar des te meer wordt onze ego begrensd. Dit is weg van geestelijke strijd en van het toepassen van geestelijke kennis in de praktijk . Dit is een weg van geestelijke beproeving, groei en wijsheid. Hoe moeilijk de strijd op onze weg ook zal zijn, we moeten niet bang zijn of lui zijn en onze onbetaalbare mogelijkheden weigeren. Zoals apostel Paulus zegt: “Ik ben tegen alles bestand door Hem die mij kracht geeft.” (Filippenzen 4:13).
De mens heeft een verbazingwekkende eigenschap om zich aan te passen aan alles en voor de mens wordt dat iets heel gewoon, zowel het goede als het slechte. Enerzijds is dit een overlevingsmechanisme. Bijvoorbeeld wanneer iemand zich bevindt in gevangenschap of bedlegerig wordt en geen andere mogelijkheid heeft, is dit een beschermingsmechanisme, anders kan de menselijke geest dit wellicht niet aan en gestoord worden. Het nadeel van deze eigenschap is dat zelfs het meest kostbaarste normaal wordt voor iemand. Hetgeen wat gisteren zeer kostbaar was, is vandaag gewoon voor ons. Dit komt niet doordat het kostbare minder kostbaar is geworden maar omdat de menselijke, onvolmaakte natuur het onbetaalbare devalueert. Anderzijds is de onvolmaakte menselijke natuur constant op zoek naar het completeren van zijn natuur en neigt vaak te klagen, van streek te raken en ontevreden te zijn. Het is deze neiging die zelfs het onbetaalbare en heilige devalueren. Niemand is gevrijwaard van deze neiging. Door lange tijd in contact te zijn met heiligheid in de kerk, beginnen kleuren te vervagen, geestelijke reukvermogen en zicht neemt af en de goddelijke zaligheid begint langzaam aan ruimte te geven aan geestelijke onverschilligheid.
Dan komt de tijd van de Grote vasten. Een prachtige mogelijkheid om onze luiheid en verdoofdheid van ons af te slaan en de normaal geworden, vervaagde kleuren van het geestelijk leven in ons te vernieuwen. Het is een prachtige mogelijkheid om met nieuwe krachten de liefde van Christus te voelen voor ieder van ons, en onze liefde naar de Heer te getuigen. Met dit bewustzijn moeten we de Grote vasten ingaan, zodat het niet verandert in een lijdende beproeving. Met liefde en vreugde moeten we ons offeren. We moeten vertrouwen hebben dat onze hemelse Vader Zich verblijdt door het zien van de inspanningen van Zijn kinderen en Zich haast om hun te helpen en kracht te geven in hun persoonlijke weg van toewijdingen en prestaties.
De tijd van de Grote vasten is ook een tijd van vurig bidden. Laten we bidden en eerlijk spreken met onze Vader die ons lief heeft. Laten we om een liefdevol hart, wijze gedachten een vurige geest vragen aan Hem. Laten we smeken dat de Heer onze liefde voor Hem en voor onze naasten vergroot, en ons versterkt in onze deugden, geloof en standvastigheid. Laat met de voorspraak van de heilige Moeder Gods en alle heiligen de vreugde van de Carnaval leidend zijn gedurende de gehele Grote vasten en ons veilig brengen tot de glorieuze Verrijzenis van onze Heer Jezus Christus. Amen.
Evangelie: Mattheüs 6:1-21
61Let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden. Dan beloont jullie Vader in de hemel je niet. 2Dus wanneer je aalmoezen geeft, bazuin dat dan niet rond, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat om door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 3Maar als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet. 4Zo blijft je aalmoes in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
5En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 6Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
7Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voortprevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. 8Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het hem vragen. 9Bid daarom als volgt:
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
10laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
11Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
12Vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
13En breng ons niet in beproeving,
maar red ons uit de greep van het kwaad.
14Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. 15Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.
16Wanneer jullie vasten, zet dan niet zo’n somber gezicht als de huichelaars, want zij doen dat om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 17Maar als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd in met olie, 18zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
19Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. 20Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. 21Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
21 februari 2021
“Toen U de geboden van God gehoorzaamde, hebt U de geboden tot U genomen, uit de zoetigheid, geur en smaak hiervan heeft U ons het eeuwige leven gegeven. En nu smeken wij U, laat ons drinken uit de beker van Uw liefde, opdat wij standvastig, zeker en veilig mogen blijven in God.” – Hymne
Met deze woorden uit de ervaring van het gebedsleven, legt de hymne van vandaag ons uit waarom we veertig dagen moeten vasten. Waarom we veertig dagen onszelf moeten onthouden van bepaalde voedingen en vooral wat de fundamentele kracht van vasten is.
Vasten heeft niet alleen te maken met voedsel. In de gedachtegang van onze kerk is vasten door God vastgelegd en een goddelijke regel die door God zelf is toegepast. God zei niet alleen dat het nodig was om zich te onthouden (te vasten) toen Hij de hemel schiep, de boom van kennis van goed en kwaad schiep en onze voorouders beviel om niet van deze boom te eten (Genesis 2:16), maar Hijzelf hield Zich aan deze regel. Voordat Hij begon aan Zijn missie op aarde, ging Hij veertig dagen de woestijn in en vastte Hij.
Onze hymne verwijst naar die goddelijke gehoorzaamheid:
“Heer, onze voorouders aten, waren ongehoorzaam aan God en aten van die vrucht. Wij stierven voor een eerlijk, door God geschapen, goddelijk goed en rechtvaardig leven. Maar wat deed U, Christus God, onze Redder? U ging, vastte en gaf de zoetste smaak aan Gods geboden. Toen wij ongehoorzaam waren, stierven we door de bitterheid van hetzelfde leven, een leven van ongehoorzaamheid en weerstand, de afwijzing van God, de verwijdering van God. Maar toen U de geboden van God gehoorzaamde, hebt U de geboden tot U genomen, uit de zoetigheid, geur en smaak hiervan heeft U ons het eeuwige leven gegeven. En nu smeken wij U, laat ons drinken uit de beker van Uw liefde, opdat wij standvastig, zeker en veilig mogen blijven in God.
Laten we dus samen bedenken, hoe we dit vredige gevoel in deze veertig dagen van berouw kunnen brengen. Wat moet elke kerkganger, jong of oud, doen als die naar de kerk komt en zijn woorden of blik naar de Heer richt? Tijdens de vastenperiode is het gordijn van de kerk gesloten om ons het gevoel te geven dat we ver van God verwijderd zijn. Welke stappen kunnen we ondernemen om dichter tot God te komen?
De eerste stap is zelfbeheersing. Mensen maken fout wanneer ze zichzelf niet kunnen beheersen. Als we onze innerlijke verlangens niet beheersen zullen we immorele mensen worden. Als we de fysieke aantrekkelijkheden van de wereld in ons niet kunnen beheersen dan zullen we hebzuchtige mensen worden. God heeft de mens macht gegeven maar de mens gaat de fout in als die deze macht wilt gebruiken op iemand anders. Allereerst moet de mens die macht over zichzelf uitoefenen. Diegene die zichzelf niet kan beheersen heeft geen recht anderen tot orde te roepen. De grootste dingen in het leven worden bereikt door zelfbeheersing en concentratie en dat is vandaag het eerste gebed van onze lofzangleraar. Laat de kinderen van de Armeense kerk zelfbeheersing hebben om zichzelf in een ordelijk leven te houden waarin ze zich aan de geboden van de Heer houden, zodat ze de beker van vreugde van Gods geboden kunnen bereiken en ervan kunnen genieten.
Het tweede gebod is om even weg te blijven van eten, drinken en plezier, om ons te concentreren op onze belangrijke verantwoordelijkheid om God en Zijn geboden te bestuderen, te begrijpen en te kennen.
Tegenwoordig zijn we vaak in de war, omdat we niet weten wat God tegen ons zegt en wat God van ons verlangt. We zijn geen willekeurige mensen die leven. God Zelf, de Schepper van het universum kent elke kleine en grote wet van dit systeem. Hij is het, Die mensen zendt om Zijn systeem goed en rechtvaardig te laten werken. Hij gaf Zijn geboden, omdat Hij onze harten, gedachten en ziel wilt verlichten, zodat we daadwerkelijk een goede bijdrage kunnen leveren aan Gods missie op aarde en Zijn werk kunnen voortzetten.
God heeft ons het leven gegeven, zodat wij Zijn werk, rechtvaardigheid, liefde en vrede op deze aarde kunnen verspreiden. Zodat hierdoor de aarde een schone omgeving blijft waarin mensen slagen in hun behoeften, vreugde en allerlei initiatieven. Maar zonder Gods gedachten te kennen, zonder Zijn plan voor deze wereld te kennen, kunnen wij Hem niet helpen en geen deel uitmaken van Zijn leven.
Hierom overdacht Jezus Christus veertig dagen lang welke missie God Hem heeft gegeven. Welke kracht, geboden en gaven geeft God ons om de aarde te redden? De focus van Gods geboden is niet om ons te verbieden maar het doel is om ons te focussen op het onsterfelijke, permanente en volmaakte. Eet je brood een keer niet maar geef het aan een behoeftige en je zult zien hoe te meer verzadigd en versterkt je zult zijn. Het doel van Gods geboden is om het goede te verveelvoudigen en iedereen genoeg te voorzien in zijn behoeften. Maar hiervoor moeten we Gods geboden goed bestuderen om de juiste betekenissen te begrijpen.
Laten we gedurende deze veertig dagen in overvloed Gods geboden tot ons nemen, onze Bijbels openen, zien wie onze Heer is en daadwerkelijk de Schepper van het universum leren kennen. Laten we luisteren naar wat Hij tegen ons zegt. Hij zal ons niets verbieden. Integendeel Hij zal ons verrijken. Hij zal ons niet kleineren en ons dingen verbieden maar ons vrijheid geven om het goede, het ware en het rechtvaardige te doen op aarde, waarmee we versterkt worden en groeien. Gods geboden kennen en gehoorzamen is het belangrijkste werk dat elke gelovige voor zichzelf en voor de wereld moet doen.
Ter derde: gehoorzaamheid aan God. Wat heb je eraan om de geboden te kennen, Gods wonderbaarlijke wezen te kennen maar niet gehoorzaam en liefdevol te zijn? Te kennen maar niet deel te nemen aan Zijn leven, niet te drinken van de Bron van gaven waarmee wij op God lijken? De gelijkenis van mens tot God wordt beschreven als de grootste eer voor de mens. We kunnen niet op iets anders lijken dan op God. Op God lijken wordt alleen gerealiseerd door gehoorzaamheid aan God. Door te handelen zoals Hij, door net als Hem te kijken naar anderen en door net als Hem deze wereld te verfraaien en te verlichten met eeuwige deugden en principes.
Als we tijdens deze vasten niet drinken van de ‘beker van Uw liefde,’ die Christus ons uitdeelt door Zijn leven, Zijn offer, Zijn lijden, Zijn kruis en Zijn verrijzenis, kunnen wij niet op God lijken en Zijn kinderen zijn. Gods kracht, genade en schoonheid zal niet verschijnen aan de mensen van deze wereld. Onze verantwoordelijkheid om God lief te hebben is niet alleen voor ons persoonlijk maar heeft ook een maatschappelijke betekenis. Zodat mensen die ons zien, God zien en niet ons. Niet lof voor ons creëren maar lof voor God, ons niet prijzen maar de Heer prijzen die ons alle gave en mogelijkheden heeft gegeven.
In het Romeinse rijk was de Kerk de Kerk van de armen en had geen krachten maar de Romeinen in hoge posities keken naar het leven van hun slaven en zagen Christus, kregen liefde voor Christus en gehoorzaamden Christus uiteindelijk. Het maakt niet uit wat onze sociale positie is. Als mensen naar ons kijken en God zien, onze Heer zien, komen ze naar Hem en door Hem worden wij verhoogd en versterkt.
De veertig dagen van de Grote vasten moet onze getuigenis zijn over Gods essentie en identiteit. Deze getuigenis bereiken we door Gods geboden lief te hebben, ze te gehoorzamen en ernaar te leven.
Mogen deze veertig dagen, dagen van zelfreflectie, bezinning en vooral van zelfbeheersing, God leren kennen en God liefhebben zijn. Dat deugden onze levens verrijken, God heerst in onze harten en op aarde, want zonder Hem is er geen verlossing, troost en hoop voor ons.
In haar gebeden zegt de kerk vandaag:
‘Hoe meer jullie falen, hoe meer God bij jullie zal blijven. Het is belangrijk dat jullie je ogen openen en zien dat de Heer naast jullie loopt, op aarde tot het einde werkt voor jullie en jullie Verlosser op deze wereld gezaghebbend aanwezig is. En moge jullie, door het liefhebben en toepassen van Zijn geboden, Zijn beloftes bereiken.
Evangelie: Mattheüs 5:17-48
17Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. 18Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan. 20Want Ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën, zullen jullie zeker het Koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
21Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22En Ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. 23Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, 24laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. 26Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.
27Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28En Ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29Als je rechteroog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. 30En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.
31Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.” 32En Ik zeg jullie: ieder die zijn vrouw verstoot, drijft haar tot overspel – tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.
33Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.” 34En Ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
38Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” 39En Ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren. 40Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. 41En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. 42Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen.
43Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44En Ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, 45alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? 47En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? 48Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
28 februari 2021
“Luister aandachtig naar Mij, eet het goede, en laat uw ziel vreugde scheppen in de overvloed.” (Jesaja 55:2).
Vandaag is de derde zondag van het grote vasten, die ook wel de zondag van de verloren zoon wordt genoemd. Dit volgens de gelijkenis van de verloren zoon, verteld door onze Heiland, Jezus Christus. Het is de meest troostende en geruststellende gelijkenis in het hele evangelie. De zondag van de verdrijving, wanneer Adam en Eva uit het paradijs werden verdreven, zou onze ziel in verdriet en wanhoop hebben achtergelaten als de gelijkenis van de verloren zoon niet was geweest, die Gods genade aan de mensheid verkondigt. De gelijkenis van de verloren zoon illustreert zowel het gedrag van onze zondaars jegens God als Zijn oneindige liefde en zorg voor ons. Het dient als voorbeeld voor de God-mens-relatie, zowel van het leven van een individu als van de hele mensheid. Deze gelijkenis laat zien wat God ons heeft gegeven, waar we de voorkeur aan geven, hoe geduldig Hij met ons is en hoe Hij ons weer in Zijn armen zal nemen.
De gelijkenis van de verloren zoon heeft veel lagen. Elke zin onthult een gedachte. Het is een weerspiegeling van Gods plan. Het meest hoop gevende en mooie gedeelte is de benadering van de vader naar zijn kind, zijn vergeving, vrijgevigheid, goedgezindheid, zorg en aandacht voor zijn ondankbare, verloren, verkwistende, zondige zoon.
Mensen zijn verloren zonen, omdat ieder op zijn eigen manier naar God zondigt. De een ontkent God volledig en de ander accepteert Hem, maar gaat door met het bewust begaan van zonden. Weer een ander begaat onbewust zonden en de volgende zondigt uit zwakheid. Deze gelijkenis leert dat het soort zonde er niet toe doet. Alleen het berouwvolle hart, dat een grote horizon van hoop opent voor een zondig persoon, krijgt grote waarde.
Op basis van deze gelijkenis bidt Gevork Skevratsi als volgt tot God: “Door jouw vriendelijkheid zal ik weer opstaan, door jouw menselijkheid zal ik bevestigd worden, door jouw genade zal ik sterk zijn, door jouw goedgezindheid zal ik worden aangemoedigd, door jouw vergevingsgezindheid zal ik worden beschermd, door jouw geduld zal ik herstellen, door jouw vaderlijke zorg zal ik herleven”.
De verloren zoon, die de vaderlijke bezittingen verkwist had, die van de armoede uitgehongerd was, richtte zich tot zijn goede Vader. Maar de Vader kon niet wachten tot de zoon Hem zou benaderen, maar omhelsde hem met Zijn vaderlijke barmhartigheid, kuste hem en kleedde hem in fatsoenlijke kleren. De Vader straft de zoon niet omdat hij zo lang weg was en verwijt hem ook niet dat hij Zijn Vaderlijke bezittingen en eigendommen verspild had. Maar Hij beveelt zijn dienaren haastig: “En breng het gemeste kalf en slacht het, en laten we eten en vrolijk zijn. Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden.” (Lukas 15:23-24).
Als een persoon deze gelijkenis hoort en begrijpt, zal hij nooit wanhoop ervaren. De gemoedstoestand die “hopeloosheid” wordt genoemd, zal voor hem een vreemd gevoel zijn, omdat deze en andere gelijkenissen die Christus vertelt elk spoor van hopeloosheid uit de menselijke ziel wissen. Deze gelijkenis is een evangelie in het Evangelie, omdat de geboorte, kruisiging en opstanding van Jezus Christus het grootste goede nieuws in de geschiedenis van de schepping is, omdat het Gods plan voor de redding van de mensheid aankondigt.
De periode van het grote vasten is geen periode van verdriet, want berouw, hoe verdrietig ook, leidt niet tot wanhoop. De kruisiging van de Heer, de vergeving van de zonden van de mensheid en de opstanding van de Heer laat de harten van mensen niet in berouw en in wanhoop achter, maar brengt hen vreugde. Er is geen beter gevoel dan dat de goedheid van de Heer ons vergeeft. Er is geen beter gevoel dan vergeven te worden door de Schepper. Het mooiste in het leven is het gevoel van reinheid en gemoedsrust dat de eniggeboren Zoon van God aan ons geeft. Tevens de periode van de Grote Vastentijd die door de kerkvaders ingevoerd is, berouw, belijdenis, vergeving van zonden en het Heilig Sacrament. Onverschillig staan tegenover de door God gegeven gelegenheden om met God verzoend te worden, betekent onverschillig staan tegenover de redding van iemands eigen leven/ziel. Berouw geeft zuiverheid en genezing aan ons ziel, hart en geest.
Helaas zien mensen gelijkenis bij het lezen van deze gelijkenis van de verloren zoon dat er bij sommigen de wens bestaat om in de 21e eeuw God volledig te verwerpen en geloven dat een beschaafde samenleving gebaseerd op de wetten van vrijheid, gelijkheid en gerechtigheid zonder God en zonder de Bijbel kan worden opgebouwd. Ze geloven dat geluk mogelijk is zonder het christelijk geloof. Ondertussen vergissen ze zich ernstig.
Leven zonder zelf onderzoek te doen, volgens de oude of nieuwe wetten van de wereld, niet jezelf onderzoeken volgens de geboden van God, het leven verspillen door alle wereldse geneugten te willen benutten. Of het tegenovergestelde: leven in ellende en armoede en tijdens ziekte niet aan God om hulp vragen. Al deze gevallen zijn verspilling van de dagen van het leven. Iedereen kiest zijn eigen manier, hoe zijn eigen leven te leiden, in of buiten het rijk van het huis van God.
God, onze Vader, die ons zoveel liefhad dat Hij Zijn Zoon voor onze redding offerde. En wat wil God in ons zien: een betreurend hart, een berouwvol ziel. De profetie van Jesaja zegt dat God de mens niet voor vernietiging heeft gemaakt, maar de mens moet het leven zelf kiezen, hij moet gewoon vertrouwen en geloof hebben in God, want de Heer zegt: “Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid” (Johannes 10:10).
Evangelie: Lucas 15:1-32
De zorg om wat verloren is
151Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. 2Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.
8En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’
11Vervolgens zei hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.
25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.”’