Preek 1 maart 2020
“Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen.” – Mattheüs 5:17
De tweede zondag van het Grote vasten, de periode van bekering en inkeer, wordt de ‘Zondag van de verdrijving’ genoemd. In het verhaal van de verdrijving van onze voorouders, Adam en Eva, uit de hemel moeten we de juiste weg tot bekering vinden om te begrijpen waarom en vooral hoe we moeten bekeren, zodat het zijn volledige betekenis krijgt.
Onze kerk probeert de bekering van haar gelovigen te leiden enkel en alleen volgens de woorden van de Heer, Zijn geboden en Zijn gaven die ons geschonken zijn. Deze geboden wijzen de weg om het huis van God te vinden en met Zijn gaven verder te gaan. Om Zijn kracht en wijsheid in ons te hebben.
In het evangelie van vandaag leert de Heer ons: “Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen.” (Matt. 5:17). Allereerst spreekt de Heer over het belang van de Wet met ons. Waarom werden onze voorouder verdreven uit het Paradijs? God gaf hen alles, de hemel, naar wat wij vandaag verlangen. Hij had enkel één regel, “van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten” (Gen. 2:17) en deze regel schonden onze voorouders. De Wet is volgens Jezus het reglement om het gezin van God en de wereld te behouden, zodat we hierin kunnen samenwerken en samenleven. Het zit in de natuur van de mens om de wet niet te gehoorzamen maar onze Heer vertelt ons dat de Wet belangrijk is, want de Wet is niet een doel op zich. Door middel van Gods Wet leren we God kennen. Door middel van ieder gebod horen we Gods stem, zien we Zijn beeld, nemen we Zijn Geest waar, Zijn gaven, Zijn wijsheid en daarom zegt Jezus dat Hij de Wet niet alleen heeft toegepast maar vervuld.
Niet alleen tijdens het Grote vasten is het de verantwoordelijkheid van de gelovigen van onze kerk om de geboden toe te passen maar we moeten de betekenissen hiervan kennen en het perfectioneren in ons leven. Hoe moeten wij de geboden vervullen en perfectioneren in ons leven? Het principe legt onze Heer zelf uit en zegt: “Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.” (Mattheüs 5:48).
Wat moeten we doen om volmaakt te zijn, zoals God? Onze Heer duidt ons indirect aan om te denken over hoe kinderen opgroeien en wijsheid en ervaring opdoen. Als we hierover nadenken beseffen we dat kinderen proberen te lijken op hun ouders of diegene die hen opvoedt. Ze kopiëren hun woorden en daden. Uit liefde voor hun ouders of opvoeder luisteren ze naar hun adviezen en volgen hun levenswijze en worden begaafde, nuttige en bewuste burgers.
De bron van de kracht van onze geest is lijken op God en bekeren, God kennen. Als we daadwerkelijk God willen kennen, dan draagt de kerk ons op om de Bijbel te lezen, het Woord van onze Heer te luisteren en deze op de juiste manier begrijpen, zodat we de gelijkenis van God kunnen hebben. Zonde de Bijbel kunnen we God niet kennen.
In de hymne staat: “Het heilige vasten is God wet.”, en we zagen dat onze voorouders met het schenden van één regel uit de hemel werden verdreven. Zoals in de hymne staat: “Het heilige vasten stelde U vanaf het begin vast in de hemel en droeg deze over aan onze voorouders. Maar zij hielden zich hier niet aan en aten van de verboden, dodelijke vrucht en kregen daarmee de bitterheid van de dood. Daarom hebben wij een belangrijk verzoek aan U, Heer, leer ons de zoetigheid van Uw geboden.”
Het tweede belangrijke gebed dat we vandaag in onze kerk zongen in de hymne zegt het volgende: “Het is waar, onze voorouders werden door hun ongehoorzaamheid verdreven uit de hemel, maar U, o Heer, wilt ons niet uit de hemel verdrijven. Daarom leerde U ons door Uw liefde en geboden en schonk ons wijsheid om de weg van bekering terug naar de hemel te vinden. Onze voorouders luisterden naar de slang en kregen zijn dodelijke vergif. Maar ons gaf U het onsterfelijke leven te proeven en daarmee schonk U ons de mogelijkheid tot verlossing.”
Dit is de daadwerkelijke missie van de kerk. Dit is de klokkentoren die nooit stil is en mensen het goede nieuws brengt dat God niet wilt dat mensen uit de hemel verdreven worden. Hij wilt het gevoel van missen van de onsterfelijke hemel in ieders geest en hart aanwakkeren, zodat Hij hem een mogelijkheid geeft om terug te keren naar het huis van zijn Vader.
Evangelie: Mattheüs 5:17-48
17Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. 18Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan. 20Want Ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën, zullen jullie zeker het Koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
21Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22En Ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. 23Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, 24laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. 26Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.
27Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28En Ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29Als je rechteroog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. 30En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.
31Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.” 32En Ik zeg jullie: ieder die zijn vrouw verstoot, drijft haar tot overspel – tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.
33Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.” 34En Ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.
38Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” 39En Ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren. 40Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. 41En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. 42Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen.
43Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44En Ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, 45alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? 47En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? 48Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
Preek 8 maart 2020
Vandaag is het de ‘Zondag van de verloren zoon.’ De benaming maakt al duidelijk dat de gelijkenis van onze Heer Jezus Christus over de terugkeer van de verloren zoon wordt herdacht (Lucas 15:11-32). Deze gelijkenis is te vergelijken met het leven van ieder persoon. Dit ontstond bij de eerste mens en is doorgegeven aan de miljarden generaties tot het heden. Tegenwoordig is het ook uiterst belangrijk dat iedereen zich ziet als een verloren zoon, want alleen het accepteren van je eigen schuld en het zien van je eigen zondes en passies leiden je tot de weg van berouw en verzoening. Dit is de ware weg naar het huis van de Vader.
Deze gelijkenis toont de relatie tussen Schepper en schepsel, God en mens, Vader en zoon. Het toont de diepte van de onbegrensde liefde van God, Zijn oneindige geduld en genade, en de ondankbaarheid en ongehoorzaamheid van de mens in reactie daarop.
De mens geeft toe aan zijn passies en verliest daarmee de onbreekbare goddelijke liefde en vreugde. De mens verstompt en verhardt zijn ziel en ontneemt zich de door God geschonken leven gevende krachten en gaven, de geestelijke gevoeligheid en waakzaamheid. Voor de mens die door de verlangens van zijn lichaam gebonden is lijken de goddelijke geboden ondraaglijk zwaar. Hij zoekt zijwegen om deze te ontwijken en rechtvaardiging voor zijn eigen tekortkomingen en hierdoor verliest hij het gevoel om zondes te herkennen en te zien. De Heer Jezus toont in de gelijkenis de enige uitweg om gered te worden uit deze situatie. Hij vermeld: “Toen kwam hij [de verloren zoon] tot zichzelf” (Lucas 15:17). Ofwel de verloren zoon kwam uit de situatie die zonde voortbrengt. De laatste kruimel van zijn, door God geschonken, geweten ontwaakte en hij zag met vrees in wat voor gevolgen zijn keuze en verraad hadden. Soms zeggen ambulanceartsen tegen een gewonde of onderkoelde patiënt dat die bij bewustzijn moet blijven en niet in slaap moet vallen, want in zo een geval kan slapen dodelijk zijn. Op dezelfde manier, in het geval dat iemand geestelijk gewond is en zijn geestelijke bewustzijn en gevoeligheid verliest, leiden je geestelijk verwondingen tot bewusteloosheid en de wonden van de zondes tot de onvermijdelijke dood.
Maar de liefhebbende Vader, die de absolute, ware en volmaakte Liefde is, nam de vorm aan van een mens en kwam in de wereld, zodat Hij met de onderdelen van ware liefde, geduld en barmhartigheid, de gevallen mens tot de verlossing en het huis van de Vader zal leiden. Door de gebeden van de vader, die voortkomen uit zijn oneindige liefde, ontstaat de gedachte van berouw en daarmee zijn redding. De verloren zoon kwam tot zichzelf en besefte hoe schuldig hij was en het niet langer waard was om zoon genoemd te worden. Hij zag zijn verraad maar zocht hier geen rechtvaardiging voor. Hij vreesde voor zichzelf en haastte zich naar huis vertrouwende dat zijn vader dezelfde liefdevolle ouder is gebleven. Hij was bereid zijn schuld te biechten en dienaar of slaaf te worden, zolang hij in zijn ouderlijk huis mocht blijven. Zijn vader rende op hem af, zonder dat hij wist wat zijn zoon zich had bedacht. De zoon kreeg enkel de kans om te zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” (Lucas 15:21) en zijn vader nam hem tot zich als iemand die opgestaan is uit de dood. De vader zei geen verwijtende of adviserende woorden, herinnerde hem niet zijn ondankbaarheid, want echte liefde is zo. Liefde is niet wrokkig en vergevingsgezind, geduldig en vriendelijk en vreugdevol wanneer een verdwaalde geest bekeerd. Dit zijn de ware kenmerken van goddelijke liefde, waarmee wij onze liefde moeten controleren. Als blijkt dat we niet geduldig zijn naar de zondes van onze broeders, we hen niet vergeven, wanneer ze berouw tonen voor hun verkeerde daden en proberen zich te verbeteren en we niet vreugdevol zijn voor hun bekering, dan moeten we niet liegen tegen onszelf, want dan heeft echte liefde onze harten nog niet bereikt.
Dus laten we daarom onze aardse tijd en de tijd van verzoening van het Grote vasten juist gebruiken. Laten we onze naasten liefhebben ongeacht de belangen, positie of mate van schuld, want door onze naaste lief te hebben reageren we op de liefde van God. Hoe ver we ook verwijderd zijn van het huis van onze hemelse Vader, hoe ernstig en onvergeeflijk onze zonden ook zijn, oprechte berouw, eerlijke boetedoening en verzoening, zullen ons wederom omhoog tillen uit de afgrond van de zonde en terug laten keren naar onze altijd liefhebbende en geduldig wachtende Vader.
Evangelie: Lucas 15:1-32
De zorg om wat verloren is
151Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. 2Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.
8En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’
11Vervolgens zei hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.
25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.”’
Preek 15 maart 2020
“Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.” (Lucas 16: 9)
Vandaag is de vierde zondag van het Grote vasten. Deze zondag wordt door onze kerkvaders de ‘Zondag van de rentmeester’ genoemd. De kern hiervan is de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester, verteld door onze Heer en Verlosser Jezus Christus. De gelijkenis vertelt over een rijke man die een rentmeester had. Wanneer de rijke man hoort dat de rentmeester zijn positie misbruikt, roept hij hem bij zich en geeft hem de opdracht om verantwoording af te leggen. De rentmeester is bang dat hij ontslagen zal worden en vraagt zich af: “Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me” (Lucas 16:3). Maar zo slim en vindingrijk als hij is zegt hij vervolgens: “Ik weet al wat ik moet doen” (Lucas 16:4). Onmiddellijk riep hij de schuldenaren van zijn heer bij zich en vroeg: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” (Lucas 16:5). De schuldenaar antwoordt met 100 vaten olijfolie. De rentmeester beveelt gelijk om een schuldbewijs te maken van 50 vaten olijfolie. Vervolgens vermindert hij de schuld van de andere schuldenaar van 100 balen graan, naar 80 balen (Lucas 16:6-7). Het is interessant dat daarna de eigenaar de rentmeester niet beschuldigt, maar zijn acties prijst.
Deze gelijkenis is de meest opmerkelijke in het evangelie. Om ons te onderwijzen vermijdt Christus niet om de gelijkenissen van de onrechtvaardige rentmeester en de onrechtvaardige rechter te vertellen. Hier leert Hij ons om volhardend te zijn.
Net zoals we in het aardse leven strijden om onze dromen te verwezenlijken, moeten we onze inspanningen niet beperken om de hemel te bereiken. Mensen besparen noch hun bezittingen, noch hun mogelijkheden en noch hun tijd voor tijdelijke, aardse dingen. Christenen moeten streven om het hemelse Koninkrijk te bereiken en te winnen. Deze is alleen te verkrijgen door liefde en barmhartigheid.
Laten we de zonen van Isaac herinneren, Jakob en Esau. Esau was de eerstgeborene maar Jacob kreeg het geboorterecht van Esau door zijn vindingrijkheid. Elk van de broers kreeg wat die belangrijk achtte. Jacob, gezegend door zijn vader, ontving de eer van het geboorterecht en Esau ontving zijn deel.
Abel en Kaïn, Jakob en Esau leven allemaal in onze geesten. We besluiten zelf wie we leven geven in ons, Abel of Kaïn, Jacob of Esau. We kiezen zelf of het goede of kwade in ons ontkiemd, gerechtigheid of oneerlijkheid. We besluiten zelf of we ons doel scherpzinnig bereiken, zoals Jakob, of makkelijk en onbewust onze hemelse zegening afwijzen, zoals Esau. Of we strijden voor de hemel of onverschillig de uitnodiging van God naar de hemel afwijzen.
We hebben Jakobs ijver nodig en het streven om de eer van burger van het Koninkrijk der hemelen te verkrijgen. Met de ijver van de ‘zonen van de wereld’ moeten we streven naar de hemelse zegeningen, door aardse weldadigheden, bezittingen, onze liefde, gezondheid tijd en mogelijkheden in plaats daarvan te geven. Wees ervan bewust dat we niet de eigenaren zijn hiervan maar enkel tijdelijke rentmeester over hetgeen wat ons geschonken is door God. Een heilige zei: “Wat heb ik? Niets. Alles is de gave van God.”
God wilt dat christenen slim en wijs zijn. Jezus Christus zegt: “Want de kinderen van deze wereld zijn onder elkaar verstandiger dan de kinderen van het licht.” (Lucas 16:8). Met deze woorden leert onze Heer dat we dezelfde enthousiasme, creativiteit en wijsheid moeten hebben en gebruiken, die de wereldse mensen gebruiken om hun aardse successen te verkrijgen.
Deze gelijkenis lijkt ingewikkeld, moeilijk en onverenigbaar met het evangelie van Christus van liefde en opoffering, maar in feite heeft het een heel eenvoudige boodschap: ‘Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.’ (Lucas 16:9). Christus prijst de menselijke ongerechtigheid en oneerlijkheid niet, hij roept niet op tot bedrog of samenzwering. Hij leert ons slim te zijn, zoals hij bij een andere gelegenheid zegt: ‘Wees dus scherpzinnig als een slang, maar behoud de onschuld van een duif’ (Matt. 10:16).
In deze wereld is ons weinig gegeven, de Heer heeft ons veel beloofd, maar we moeten allereerst trouw zijn aan het weinige wat ons is toevertrouwd, wat in de werkelijkheid heel veel is ‘Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste is ook oneerlijk als het om veel gaat. Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen?’(Lucas 16:10-11). Laten we allemaal door het goed begrijpen van deze Zondag van de rentmeester onze levens veranderen. Dat we onze bekwaamheden, gaven, bezittingen en mogelijkheden juist beheren. Dat we onze gezondheid en tijd niet nutteloos verbruiken en onze gaven en talenten gebruiken voor de glorie van God en voor het welzijn van de mensheid. Laten we eerlijke en trouwe rentmeesters zijn van onze levens, zodat God ons kan loven.
Evangelie: Lucas 16:1-31
Rijkdom en gerechtigheid
161Hij richtte zich ook tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” 6“Honderd vaten olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht. 9Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.
10Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste is ook oneerlijk als het om veel gaat. 11Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’
14De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor hem op. 15Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen altijd voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.
16De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt. 18Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel.
19Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’
Preek 22 maart 2020
“Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?” – Lucas 18:8
Onze kerkvaders noemen deze zondag, in de reeks zondagen van het Grote vasten, de ‘Zondag van de rechter. Dit heeft betrekking op de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. Christus spreekt hier over een weduwe. Een vrouw die haar man had verloren en hulpeloos werd achtergelaten en haar rechten niet kon verdedigen. Zij benadert de rechter van de stad, die bekend stond om zijn strengheid, dat hij zich niet schaamde voor de mensheid en dat hij God niet vreesde.
Ondanks het feit dat de weduwe elke keer genegeerd wordt door de onrechtvaardige rechter, vervolgt de weduwe de rechter te benaderen en verliest haar optimisme niet. Uiteindelijk wendt de rechter zich tot haar vraag. Hij wilt haar probleem bekijken uit eigen belang, zodat hij niet meer lastig gevallen zal worden door haar.
Als een onrechtvaardige rechter, die zich niet schaamt voor mensen en niet vreest voor God, het verzoek van de weduwe heeft gerealiseerd, hoeveel meer zal de rechtvaardige rechter, de hemelse Rechter, klaar staan om ons onze recht te verschaffen. Na dit vertelt te hebben, wendt Christus tot de mensen om Zich heen en zegt: Maar als de Mensenzoon daadwerkelijk komt, zal Hij dan zoveel geloof, zoveel doorzettingsvermogen en vastberadenheid om eigen wensen hoorbaar te maken vinden in mensen? Zal dit geloof blijven voortbestaan in mensen, zoals deze weduwe had?
Waarom zijn de verzoeken van de weduwe gerealiseerd, want ze had immers niet de middelen om de rechter te beïnvloeden. Hier legt Christus dit uit. Ten eerste was de weduwe erg overtuigd dat haar recht moest worden verschaft. Ofwel ze had oneindig veel geloof erin dat haar rechten hersteld moesten worden. Het geloof is geloven dat ondanks de bestaande moeilijkheden, die we met eigen krachten niet kunnen overwinnen, gerechtigheid opnieuw zal geschieden. De apostel Paulus beschrijft geloof als: “Het geloof is nu een vaste grond van dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet.” (Hebreeën 11:1).
Het eerste kenmerk van de weduwe was haar oneindige geloof in de oplossing van haar probleem en het christelijk geloof legt ons ook bepaalde morele en gedragsnormen op.
Het geloof legt ons bepaalde morele waarden op, bepaalde middelen waarmee we ons doel kunnen bereiken. Wat gebruikte de weduwe als middel? Zij gebruikte nederigheid als middel om haar doel te bereiken. Wat is nederigheid? Een nederig persoon is iemand die zich bewust is van zijn eigen waarden maar zijn volmaaktheid weigert. De persoon weet dat hij deugden en gaven heeft, is geroepen om het beeld van God te dragen, maar ziet dit niet als een gelegenheid om hoogmoedig te worden, zichzelf als volmaakt te zien en zichzelf te vergoddelijken.
De volgende kenmerken van de weduwe waren dat ze eindeloos geduldig was en doorzettingsvermogen had. We hebben soms duidelijke doelen voor ogen en zijn nederig maar het ontbreekt ons vaak het doorzettingsvermogen, geduld en consistentie om deze doelen te bereiken.
Hier zijn de drie kenmerken, namelijk geloof, nederigheid en doorzettingsvermogen, die Christus ons leert in dit verhaal. Deze drie kenmerken, als geheel van geloof, moeten we allemaal hebben om het gewenste doel te bereiken die we als christenen, als gelovigen, hebben.
Laten we ons nu richten op de vraag die Christus stelde aan de mensen om hem heen en dus tot aan allemaal. Als de Mensenzoon komt, vindt Hij dan geloof, overtuiging, nederigheid en doorzettingsvermogen in ons, zodat we allemaal gered kunnen worden?
De psalmist zegt dat God het heilige hart en de nederige ziel van de mens nooit negeert. De zuiverheid van het hart en de nederigheid van de ziel zijn de vereisten om Gods welwillendheid waardig te worden. De Bijbel leert ons dat de persoon die zijn huis met zijn eigen zweet bouwt, dit alleen kan bereiken door nederig te zijn en trouw te blijven. De apostel Paulus zegt dat onze kracht, onze moed in onze zwakte ligt. Deze woorden leren ons dat we krachtig zijn wanneer we klaar zijn om onze zwakheden te openbaren, wanneer we niet bang zijn om onze tekortkomingen in te zien en God is daadwerkelijk met de zwakkelingen. Daarom zegt apostel Paulus: “Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik machtig.” (2 Kor. 12:10).
Dus alleen door onze eigen zwakheden en tekortkomingen te benoemen kunnen we onze gewenste doelen bereiken. Net zoals de weduwe die ondanks dat er een onrechtvaardige rechter voor haar stond haar doel bereikte. Als deze middelen en manieren werken bij onrechtvaardige rechters des te meer zullen ze geaccepteerd worden door rechtvaardige en eerlijke rechters. Inderdaad, de rechtvaardige rechter staat altijd open voor ons en het is aan ons om het pad te volgen dat Christus voor ons heeft gezet, het pad van geloof, overtuiging, nederigheid en doorzettingsvermogen. En moge God ons allemaal kracht geven om dit pad te volgen, nu, voor altijd en tot in de eeuwigheid. Amen.
Evangelie: Lucas 17:20 – 18:14
De komst van de Mensenzoon
20Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, 21en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’
22Tegen de leerlingen zei hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken. 23Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. 24Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. 25Maar eerst moet hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden. 26En zoals het eraantoe ging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: 27ze aten, ze dronken, ze huwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg. 28Of zoals het eraantoe ging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden; 29maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om. 30Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard. 31Wie op die dag op het dak van zijn huis is moet niet naar beneden gaan om zijn bezittingen te gaan halen, en wie op het land is moet niet naar huis terug willen gaan. 32Denk aan de vrouw van Lot! 33Wie probeert zijn leven veilig te stellen zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden. 34Ik zeg jullie, die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten. 35Van twee vrouwen die samen aan het malen zijn, zal de een worden meegenomen, de ander worden achtergelaten.’ 36Ze vroegen hem: ‘Waar, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Waar een lijk is, daar zullen de gieren zich verzamelen.’
181Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
De erfgenamen van het koninkrijk van God
9Met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde hij de volgende gelijkenis. 10‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” 14Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’
Preek 29 maart 2020
“Gezegend is hij die komt in de naam van de Heer” – Mattheus 23:39
De kerkvaders hebben deze zondag van het Grote vasten de ‘Zondag van de komst’ genoemd. Voordat we ons wenden tot deze prachtige belofte die aan de mensheid is gegeven, moeten we teruggaan naar het begin van Gods schepping en zien wat de oorzaak is dat de Heer beloofde zijn schepsel voor de tweede keer te bezoeken.
De eerste mensen waren ongehoorzaam aan hun Schepper en Vader en werden ontnomen van hun zalige situatie waarin ze constant Gods aanwezigheid genoten. De mens begon te lijken op een kind dat door kattenkwaad uit te halen, door hier en daar heen te rennen, door brandende lichten te volgen, uit het zicht van zijn ouders verliest en alleen blijft. Op deze manier begon de gevallen natuur van de mensheid, alhoewel deze gevallen natuur onnatuurlijk is voor de mens. De almachtige God was bedroefd door de ongehoorzaamheid van zijn kind en voor de gevolgen hiervan maar hij keerde zich niet af van zijn kind maar beloofde de redding. De mensheid ging een periode van duizenden jaren door waarin hij wachtte op de beloofde redding. Deze redding van de eerste komst van God, Zijn incarnatie, werken, kruisiging, verrijzenis en hemelvaart. De komst van de Mensenzoon en het vloeien van Zijn heilige Bloed opende de deuren van de redding die gesloten was sinds de verdrijving van Adam uit de hemel. De eerste komst van God was in de vorm van een nederig Mens. Hij daalde vanuit Zijn hemelse hoogheid, leed en stierf een vernederende dood alleen maar zodat de mensheid uit de destructieve zonde verlost wordt en zich volledig inzet voor zijn verlossing. De hemelse Zaaier, zaaide Zijn zaden over de hele wereld, zodat Hij tijdens Zijn tweede glorieuze komst, ofwel tijdens de oogst, om de goede vruchten van de slechte te onderscheiden en ieder naar waarde te belonen.
De tijd tussen de eerste en tweede komst van de Heer is voor iedere christen een tijd van wachten maar, zoals Jakobus zegt: “Zoals het lichaam dood is zonder de geest, zo is ook geloof zonder daden dood.” (Jakobus 2:26). Dus dit is een periode van actieve, vrome daden verrichten zonder te klagen. Een periode waarin we geestelijk wakker moeten zijn en in gebed moeten zijn. Een persoon met een fysieke ziekte wordt niet enkel genezen door een ziekenhuis binnen te gaan maar het is vereist dat diegene een innerlijke overtuiging heeft om te genezen en de instructies van de arts volgt. Zo is voor het genezen van geestelijke ziektes niet voldoende om alleen de kerk te bezoeken maar moeten we ook daden verrichten. Jezus Christus heeft tijdens Zijn leven op aarde meerdere malen de mensen gewaarschuwd om wakker te blijven en niet van het pad van verlossing af te wijken. Door het vloeien van Zijn heilige Bloed verloste Hij de mensheid van de Adamzonde en stichtte Zijn kerk op aarde. Hij gaf Zijn kerk de ware leer en de gaven van de heilige Geest en het is nu aan ons om de daden te verrichten. Tijdens de tweede komst van de Heer moeten we met onze daden verantwoording afleggen aan de rechtvaardige Rechter en krijgen we op basis van onze daden onze beloning of straf.
Evangelie: Mattheüs 22:34 – 23:39
34Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dat is het grootste en eerste gebod. 39Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’
41Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: 42‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. 43Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: 44“De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 45Als David hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan Zijn Zoon zijn?’ 46En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen.
Wee de schriftgeleerden en de farizeeën
231Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen 2en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. 3Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. 4Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. 5Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, 6ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, 7en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd. 8Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. 10Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de Messias. 11De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. 12Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.
13Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. 14Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe.
15Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bereizen landen en zeeën om één enkele proseliet te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie tot een hellekind in het kwadraat.
16Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden.” 17Dwaas zijn jullie en blind, wat is nu van meer waarde: het goud of de tempel die het goud geheiligd heeft? 18Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden.” 19Blind zijn jullie, wat is nu van meer waarde: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt? 20Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. 21En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. 22En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij hem die daarop gezeten is.
23Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. 24Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken.
25Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, de buitenkant van bekers en schalen spoelen jullie af, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. 26Blinde farizeeër, spoel eerst de binnenkant van de beker om, dan wordt de buitenkant vanzelf ook schoon.
27Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. 28Zo lijken ook jullie voor de mensen uiterlijk op rechtvaardigen, terwijl jullie innerlijk vol huichelarij en wetsverachting zijn.
29Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, 30en jullie zeggen: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de moord op de profeten.” 31Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie kinderen zijn van hen die de profeten vermoord hebben. 32Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! 33Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna?
34Dat is de reden waarom ik profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie zal sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, kruisigen zelfs, en anderen in jullie synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. 35Al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten zal jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het heiligdom en het brandofferaltaar. 36Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. 37Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild. 38Jullie stad wordt eenzaam aan haar lot overgelaten. 39Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie mij niet meer zien, tot de tijd dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’