7 maart 2021
“Ook Ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is”. – Lucas 16:9
De vierde zondag van de Grote vasten wordt de zondag van de rentmeester genoemd, benoemd naar de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester in Lucas 16:1-13.
De gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester vertelt dat een rijke man alle zaken van zijn huishouden aan zijn rentmeester toevertrouwde. Op een dag hoort de man dat zijn rentmeester de eigendommen verkwistte. De huisbaas roept de rentmeester en zegt: ‘Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.’ (Lucas 16:2). De rentmeester bedenkt zich wat hij kan doen, zodat de mensen aardig zullen blijven voor hem nadat hij wordt ontslagen en besluit om de schuldenaren te roepen en hun schuld gedeeltelijk te verlichten.
De rentmeester was onrechtvaardig maar hij won vrienden door het verspreiden van de eigendommen. De rijke man prees de rentmeester in plaats van boos te worden. Iedereen, ook de rijke man, wist dat wat de rentmeester had gedaan een slechte daad was. Daarom lijkt het vreemd dat de rijke man de rentmeester prees maar hij prees niet zijn wandaden maar zijn wijze van werken.
In het volgende deel van de gelijkenis zegt Christus: “Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is” (Lucas 16: 9). Het woord mammon heeft een Assyrische/Aramese oorsprong en betekent eigendom of rijkdom.
Dit is de betekenis van de gelijkenis. Om geestelijk wakker te zijn, ieder uur klaar te staan voor de onverwachte komst van de Heer, goede daden niet uit te stellen en niet vrijwillig te zondigen, met de hoop dat men later tot inkeer komt. De Heer noemt iemand die zich zo bewust is ‘een betrouwbare en verstandige rentmeester’ (Lucas 12:42).
Deze zondag van de vastentijd spoort aan om trouw te zijn, om verstandig om te gaan met de door God gegeven “eigendommen” – ons leven, intellect, gaven, evenals materiële rijkdom en bezittingen. Iedereen in deze wereld is een door God aangestelde rentmeester; op een dag zal hij verantwoording moeten afleggen aan God voor zijn daden. Het vasten dwingt ons ertoe om barmhartigheid en armoede te combineren als de belangrijkste onderdelen van onze rentmeesterschap, want ‘Onbarmhartig zal het oordeel zijn over wie geen barmhartigheid heeft bewezen; maar de barmhartigheid overwint het oordeel.’ (Jakobus 2:13).
Evangelie: Lucas 16:1-31
Rijkdom en gerechtigheid
161Hij richtte zich ook tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” 6“Honderd vaten olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht. 9Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.
10Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste is ook oneerlijk als het om veel gaat. 11Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’
14De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor hem op. 15Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen altijd voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.
16De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt. 18Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel.
19Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’
14 maart 2021
‘Men moet altijd bidden en niet de moed verliezen.’ – Lucas 18:1
Onze Heer en Verlosser Jezus Christus sprak vaak in gelijkenissen om mensen de goddelijke waarheden uit te leggen. Onze heilige Kerk presenteert vandaag één van Zijn gelijkenissen en heeft deze zondag genoemd naar de gelijkenis – de zondag van de onrechtvaardige rechter.
Het evangelie vertelt in Lucas 18:1-8 over een weduwe die voor haar recht continu, zonder haar moed te verliezen, naar de rechter toe ging. Deze rechter was bekend als een onrechtvaardige rechter. Hij vreesde niet voor God en schaamde zich niet voor de mensen. De constante inspanningen van de vrouw werpen uiteindelijk vruchten af. De onrechtvaardige rechter maakte zich alleen druk om zijn eigen rust en zegt: ‘Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ (Lucas 18:4-5).
Christus vertelt de gelijkenis en concludeert: ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’ Hij verwijst naar de tweede komst van Christus en de continuïteit en kracht van het geloof van de weduwe. Ofwel de gelijkenis is gewijd aan het gebed. Zoals in andere gelijkenissen gebruikt Christus de uitersten. Christus gebruikt de onrechtvaardigheid van de rechter als tegenovergestelde uiterste van Gods rechtvaardigheid, om te laten zien dat als bij de onrechtvaardige rechter de constante inspanning leidt tot succes, het bij de rechtvaardige Rechter, God, ook tot succes zal leiden.
De gelijkenis van vandaag spoort ons aan om over het gebed na te denken. In de klassieke theologie is het gebed opgedeeld in twee soorten. Het individuele en gezamenlijke gebed. Het individuele gebed is het gebed dat ieder voor zich, in zijn hart voert met God en zijn wensen, zorgen en dergelijke deelt met God. Het gezamenlijke gebed heeft zich gedurende eeuwen ontwikkelt en gestructureerd binnen onze kerk. Gezamenlijke gebeden worden iedere dag gevoerd in de kerk. We hebben negen gezamenlijke gebeden (‘zjamergutyun’), de heilige Liturgie en de zes andere sacramenten.
Wat is er nodig voor een gebed?
- Ten eerste moeten we begrijpen naar wie we bidden. Het evangelie geeft ons een klassiek voorbeeld van een gebed. Het gebed des Heren, dat Christus ons overgeleverd heeft. In het onze Vader, is het duidelijk aan wie het gebed gericht is, de Vader.
- Ten tweede is het belangrijk om te begrijpen waarvoor we bidden. In het ‘Onze Vader’ is het duidelijk waarvoor wij bidden. We vragen om Zijn Koninkrijk en van het fysieke enkel het noodzakelijke, ons dagelijks brood.
- Ten derde moeten we beseffen dat we tijdens ons gebed God niet kunnen testen. Voor het gebed is toewijding, eerlijkheid en volledige vertrouwen in God noodzakelijk.
- Ten vierde vereist bidden continuïteit. We moeten continu blijven bidden, zoals de weduwe continu was in haar verzoek.
- Ten vijfde moeten we beseffen dat niet alles waarvoor we bidden werkelijkheid hoeft te worden. Soms vragen we continu iets aan God en worden we ten onrechte teleurgesteld als het niet gebeurt en denken we dat God niet naar onze gebeden luistert. Iedere keer als we streven dat God onze wensen vervult duwen we onszelf naar de zonde van trots, want we denken dat God onze wens niet kan negeren en ongehoord laten maar dit is niet zo. God weet wat wij nodig hebben, hoeveel wij nodig hebben en hoe wij het nodig hebben.
Met deze gelijkenis wil Christus ons deze boodschappen over het gebed overbrengen: Bid continu, bid naar God, bid toegewijd en eerlijk en bid dat het Koninkrijk der hemelen een aanwezigheid wordt in jullie leven.
Evangelie: Lucas 17:20 – 18:14
De komst van de Mensenzoon
20Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, 21en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’
22Tegen de leerlingen zei hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken. 23Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. 24Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. 25Maar eerst moet hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden. 26En zoals het eraantoe ging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: 27ze aten, ze dronken, ze huwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg. 28Of zoals het eraantoe ging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden; 29maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om. 30Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard. 31Wie op die dag op het dak van zijn huis is moet niet naar beneden gaan om zijn bezittingen te gaan halen, en wie op het land is moet niet naar huis terug willen gaan. 32Denk aan de vrouw van Lot! 33Wie probeert zijn leven veilig te stellen zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden. 34Ik zeg jullie, die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten. 35Van twee vrouwen die samen aan het malen zijn, zal de een worden meegenomen, de ander worden achtergelaten.’ 36Ze vroegen hem: ‘Waar, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Waar een lijk is, daar zullen de gieren zich verzamelen.’
181Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
De erfgenamen van het koninkrijk van God
9Met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde hij de volgende gelijkenis. 10‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank u dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” 14Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’
21 maart 2021
De periode van de Grote vasten duurt voort, en volgens de door de kerk ingestelde orde, wordt vandaag de ‘Zondag van de komst’ genoemd. De boodschap van de dag is om na te denken over de komst van de Heer. Het wordt in het evangelie van Mattheüs beschreven als “de dag van het oordeel” (Mattheüs 11:22). De apostel Petrus noemt het “dag der bezoeking” (1 Petr. 2:12). En de apostel Paulus noemt het: “de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God.” (Romeinen 2:5). Dit is hoe de Heer Zijn wederkomst beschrijft: “Meteen na de verschrikkingen van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. Dan zal aan de hemel het teken zichtbaar worden dat de komst van de Mensenzoon aankondigt, en alle stammen op aarde zullen zich van ontzetting op de borst slaan als ze de Mensenzoon zien komen op de wolken van de hemel, bekleed met macht en grote luister. Dan zal Hij Zijn engelen uitzenden, en onder luid bazuingeschal zullen zij Zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeenbrengen, van het ene uiteinde van de hemelkoepel tot het andere.” (Mattheüs 24:29-31). En de glorieuze komst van Christus en de glorieuze uiteindelijke overwinning over het kwaad zal worden gevolgd door het Laatste Oordeel, waarin de Rechtvaardige Rechter alle generaties van Adam zal oordelen, van de eerste tot de laatste. Dit zal het laatste, onveranderlijke oordeel zijn, waarin het vonnis ofwel eeuwige gelukzaligheid of eeuwige straf voor eenieder zal betekenen.
De wederkomst van de Heer is de onbreekbare belofte van de verrezen Heer, in de hoop waarvan elke ware christen leeft en zijn weg naar God bouwt. In de geloofsbelijdenis zeggen we dat we: we geloven dat Hij zal wederkomen in hetzelfde Lichaam in heerlijkheid van de Vader om te oordelen over de levenden en de doden en aan Zijn rijk komt geen einde. We leven allemaal tussen de eerste en de tweede komst van de Heer. We leven met de vruchten en gaven van Zijn eerste komst en bereiden onze eigen vruchten voor om tijdens Zijn tweede komst, tijdens het Laatste oordeel, te presenteren.
Levend in deze wereld, zal elk rationeel wezen op een dag ontdekken dat de wereld om hem heen een waanvoorstelling is en vergankelijk. “Lucht en leegte, alles is leegte.” (Prediker 1:2) zegt wijze Salomon. En in dit onvolmaakte leven raken we vaak ervan overtuigd dat niets waaraan we ons vastklampen zeker is. Noch onze gezondheid, noch onze jeugd, noch onze rijkdom, noch onze macht, noch onze geliefde en ongeliefde mensen. En plotseling, in deze constant veranderende en wankele werkelijkheden, wordt er iets duidelijk geschetst dat zeker is voor elk van Adams miljarden nakomelingen. Het is de grens die het aardse leven van de eeuwigheid scheidt, hoe hard we ons ook proberen te verstoppen in gezondheid of jeugd, tot de wederkomst van de Heer is de dood de enige vaste gebeurtenis in ons leven die iedereen zeker te wachten staat. Daarom moeten we ons aardse leven wijden aan daden die God welgevallig zijn en die voor ons zullen spreken op de Dag des Oordeels, en om de genade van een rechtvaardige maar vergevensgezinde Rechter vragen.
De epidemie die vorig jaar begon en tot op de dag van vandaag voortduurt, is een gelegenheid om te beseffen hoe voorbijgaand, onvolmaakt en beperkt alle “waarden” zijn waarop de mens vertrouwt, waarbij hij de enige echte Steun, de almachtige God, negeert en uit zijn leven verwijdert (Psalm 90 (91)). We hebben veel te leren van deze test voor de mensheid; het zijn onze daden die moeten getuigen van de lessen die we leren en zullen leren van deze universeel opgelegde realiteit. Als christenen zijn we geroepen tot een waakzaam leven waar we altijd op onze hoede moeten zijn (Lukas 21:36; 1 Petrus 5:8). Een leven waarin natuurlijke angst en de bijbehorende paniek ontbreken en waarin de onverschilligheid naar de medemens ontbreekt. Eeuwenlang leren de Bijbel en de Kerk ons dat beproevingen, of ze nu individueel of universeel zijn, met geloof en vertrouwen in God moeten worden aanvaard.
De beproevingen die ons overkomen, moeten ons leiden naar het enige middel tot verlossing, berouw en bekering, want “Berouw is de reddingslijn na de schipbreuk” (Cyrillus van Jeruzalem), en “Bekering is genezing voor zielen” (Isaac de Syriër).
In deze dagen van crisis zien we wat voor een strijd de mens voert voor zijn tijdelijke aardse leven en hoe bang de mens is om zijn leven te verliezen. Hoe zalig zou het zijn als de mens net zo ijverig zou zijn voor de verlossing van zijn eeuwige ziel. Als de mens net zo ijverig zou zijn voor de verlossing van zijn ziel dan zou die niet bang zijn voor de pandemie die zijn lichaam schaadt maar voor de zonde die zijn ziel infecteert en vernietigd.
Berouw en bekering redde de Ninevieten (Jona 3), redde koning David (2 Samuël 2:13) en apostel Paulus (Handelingen 9). Ook wij zullen gered worden als we echt berouw tonen en ons afkeren tegen de overal aanwezige zonde, onverschilligheid, immoraliteit en schaamteloosheid. Laat de tranen van bekering alle ziekten van de ziel en het lichaam uitwissen. Laten we bidden en Gods genade en mededogen smeken voor alle zieken op de wereld, alle geïnfecteerde mensen en voor de gehele mensheid.
Evangelie: Mattheüs 22:34-23:39
34Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dat is het grootste en eerste gebod. 39Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’
41Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: 42‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. 43Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: 44“De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 45Als David hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan Zijn Zoon zijn?’ 46En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen.
Wee de schriftgeleerden en de farizeeën
231Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen 2en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. 3Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. 4Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. 5Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, 6ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, 7en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd. 8Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. 10Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de Messias. 11De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. 12Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.
13Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. 14Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe.
15Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bereizen landen en zeeën om één enkele proseliet te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie tot een hellekind in het kwadraat.
16Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden.” 17Dwaas zijn jullie en blind, wat is nu van meer waarde: het goud of de tempel die het goud geheiligd heeft? 18Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden.” 19Blind zijn jullie, wat is nu van meer waarde: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt? 20Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. 21En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. 22En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij hem die daarop gezeten is.
23Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. 24Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken.
25Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, de buitenkant van bekers en schalen spoelen jullie af, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. 26Blinde farizeeër, spoel eerst de binnenkant van de beker om, dan wordt de buitenkant vanzelf ook schoon.
27Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. 28Zo lijken ook jullie voor de mensen uiterlijk op rechtvaardigen, terwijl jullie innerlijk vol huichelarij en wetsverachting zijn.
29Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, 30en jullie zeggen: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de moord op de profeten.” 31Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie kinderen zijn van hen die de profeten vermoord hebben. 32Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! 33Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna?
34Dat is de reden waarom ik profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie zal sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, kruisigen zelfs, en anderen in jullie synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. 35Al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten zal jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het heiligdom en het brandofferaltaar. 36Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. 37Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild. 38Jullie stad wordt eenzaam aan haar lot overgelaten. 39Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie mij niet meer zien, tot de tijd dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’
28 maart 2021
Vandaag viert onze kerk een van de mooiste feestdagen: Tsaxkazard oftewel de blijde intocht van Christus in Jeruzalem.
Geprezen en dank zij de Almachtige Heer, zegen zij op de hoogten, want in elke situatie is zijn vaderlijke liefde en zorg onafscheidelijk van zijn trouwe kudde. “Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang”, was te horen in de duisternis van de nacht (Matteus 14:24-27) toen de Heer de boot van de doodsbange leerlingen naderde door de machtige golven van het Meer van Galilea. “Vrede zij met u, ik ben het, wees niet bang”, zei Hij terwijl Hij zijn leerlingen gemoedsrust en kalmte bracht, die doodsbang en verloren waren door de vervolging van hun landgenoten en Romeinen, die hun toevlucht hadden gezocht onder de muren van de Bovenkamer (Lucas 24:36). “Wees niet bang, kleine kudde, want jullie Vader schenkt jullie het koninkrijk” (Lucas 12:32), zeiden de heilige lippen van de Heiland. Eeuwenlang horen de christenen in alle uithoeken van de aarde deze aanmoedigende woorden in hun ziel voor de nodige moed.
Een van de kerkvaders heeft gezegd: “Niemand op deze wereld is gelukkig behalve degene die de poorten van zijn ziel wijd heeft geopend en God in zichzelf heeft aanvaard. De ongelovige voelt zich eenzaam genoeg om wanhopig te zijn…. En hij die God in zijn ziel heeft aanvaard, voelt zich zelfs in de woestijn niet eenzaam. Niemand sterft de eeuwige dood behalve degene in wie God stierf”.
Het avondmaal van vandaag nodigt ons uit om na te denken over welke positie ieder van ons inneemt als we Christus ontmoeten die aan de poorten van ons eigen Jeruzalem (ons ziel) opwacht.
De heilige evangelisten zeggen dat veel mensen God volgden in zijn laatste drie jaar van het aardse leven. Duizenden gingen met Hem mee om diverse redenen die alleen bij zichzelf en bij God bekend waren: de een met de bedoeling iets te leren, de ander met de verwachting van een wonder en de ander weer met de bedoeling een verraderlijke val te zetten voor de geliefde Meester. Maar de glorieuze ontvangst die de mensen aan de Heer Jezus toonden aan de poorten van Jeruzalem was ongekend. Het wonderbaarlijke nieuws van de opstanding van Lazarus werd toegevoegd aan de wonderen en genezingen die al hadden plaatsgevonden en straalde als een sprankje hoop voor de mensen die door tegenspoed werden onderdrukt. Het Joodse volk verwelkomde de verwachte Messias met een koninklijk ontvangst, hun eigen kleren aan Zijn voeten spreidend, met palmtakken Hem begroetend en “Ovsanna” roepend. Echter waren hun verwachtingen van de Messias, de Verlosser, van wereldse aard en door de arrestatie en het lijden van Christus weten we allen wat er een paar dagen later met Ovsanna gebeurde. Tot op de dag van vandaag blijven de eens zo trouwe mensen van God schreeuwen “kruisig hem”… Wat roepen wij elke dag, elk moment bij iedere daad, van het nemen van een of andere beslissing? Christus wacht op de reactie van onze ziel. Laten we de Heiland met geloof, nederigheid en vreugde in onze ziel aanvaarden, laten we onze wil onvoorwaardelijk in overeenstemming brengen met de heilige wil van de Allerhoogste en ons leven overgeven aan zijn zorgzame zorg.
De Heer Jezus ging Jeruzalem binnen om de mensheid, de oudste en ergste vijand van de mensheid, de dood, te bestrijden. Hij ging Jeruzalem binnen om de dood van ieder van ons te bestrijden, en behaalde een glorieuze overwinning ten koste van Zijn heilig bloed, in het licht van een wonderbaarlijke opstanding. Christus zou voor de hele mensheid vechten, voor ieder van ons, om ons de kinderlijke mantel terug te geven die we verloren hadden door voor het verloren leven buiten de poorten van het paradijs te kiezen. Christus zou vechten om ons de onsterfelijkheid terug te geven die we verloren toen we de Bron van leven opgaven. Christus zou vechten om ons de grote eer van de menselijke schepping terug te geven waarvoor we geschapen waren, voordat we in de handen van het kwaad terecht kwamen.
De weg naar het Koninkrijk der hemelen is open, het enige obstakel op die weg dat van tijd tot tijd voor ons opkomt, zijn wijzelf met onze vicieuze en zondige levens. Door redelijk en deugdzaam gedrag moeten we de Heer bewijzen dat zijn gevechten en zijn offers niet tevergeefs zijn geweest. We dragen dankbaar de hoge eer en roeping om de kinderen van de almachtige God te zijn.
Evangelie: Mattheüs 20:29-21:17
29Toen ze uit Jericho vertrokken, volgde hem een grote menigte. 30Er zaten daar twee blinden langs de weg die, toen ze hoorden dat Jezus voorbijkwam, begonnen te roepen: ‘Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!’ 31Men snauwde hun toe dat ze hun mond moesten houden. Maar ze riepen nog harder: ‘Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!’ 32Jezus bleef staan, hij riep hen en vroeg: ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ 33Ze antwoordden: ‘Heer, open onze ogen!’ 34Jezus kreeg medelijden en raakte hun ogen aan. Meteen konden ze weer zien en ze volgden hem.
Intocht in Jeruzalem
211Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. 2Zijn opdracht luidde: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. 3En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zal men ze meteen meegeven.’ 4Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: 5‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’
6De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen. 8Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’
10Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’
14Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. 15De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16Ze gingen hem vragen: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen”?’ 17Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Betanië, waar hij de nacht doorbracht.