6 maart 2022

‘‘O Heer, wees ons genadig, op U vestigen wij onze hoop. Wees ons tot steun, iedere dag opnieuw, red ons in tijden van nood.’’ Jesaja 33:2

Vanaf nu is het heilige Altaar van de kerk gesluierd tot de heilige Verrijzenis. In deze tijd nodigt de Heer ons uit naar een andere tempel ook, die van ons hart, om daar het aangezicht van de Heer te zoeken en getroost te worden. Vandaag, op de zondag van de verbanning, herdenken wij de overtreding van onze voorouders en de nasleep ervan.

Voor Adam was zijn verbanning de pijnlijkste verbanning in de geschiedenis van de mensheid. Het verlies van het vaderland. Een leegte die met niets gevuld kon worden en een dodelijke scheiding. Hij verloor niet alleen zijn huis, zijn gewende omgeving, zijn eer, maar hij was ook afgesneden van de wortel Die hem het leven schonk, verstoten van het levende contact met zijn Vader, de Almachtige God, van Zijn onmiddellijke aanwezigheid, van de onbeschrijfelijke gelukzaligheid die alleen Adam, geschapen door de Schepper, kon voelen. En het boek Genesis vertelt, dat God Adam uitdreef, hem plaatste voor de tuin van Eden en beval de cherubs en het vlammende zwaard om de wegen naar de levensboom te bewaken (Genesis 3:24). Dat wil zeggen, dat Adam negenhonderddertig jaar van zijn leven voor het paradijs leefde, met zijn voormalige geluk voor zijn ogen en de onophoudelijke pijn van het verlies in zijn hart. Adam bekeerde zich met tranen en een gebroken hart gedurende ongeveer duizend jaar, en leed toen verscheidene millennia in de duisternis van de hel, totdat de tweede Adam, de Verlosser Jezus Christus, hem daar weghaalde en het gewaad van de zoon weer aantrok.

Vandaag, zittend voor een gesloten gordijn, worden we uitgenodigd om mentaal naar de poorten van het verloren paradijs te gaan en ons naast Adam te zien, om onszelf in Adam te vinden. De eerste mens werd geschapen uit Gods oneindige liefde, dus we twijfelen er niet aan dat onze Hemelse Vader hem alles had gegeven om gelukkig te leven en in de eerste plaats in Zijn onmiddellijke aanwezigheid.

Adam had alles, maar verloor het gemakkelijk in een oogwenk, omdat hij de waarde niet begreep van wat hij had, en met zijn stap kwam hij in opstand tegen God, omdat hij voortaan zelf wilde beslissen wat goed en wat kwaad was. Daarbij was het alsof hij de teugels van het leven van God had overgenomen; het kostte hem het leven. ‘‘Nu is het mijn beurt om te leiden.’’ zei Adam en vergiste zich. Wij doen ook hetzelfde. Met het Heilige Boek heeft God al lang het kwaad en het goed voor ons geopend, maar wij, hetzij door arrogantie of dwaasheid, willen het zelf beslissen, niet alleen voor onszelf maar ook voor anderen, waardoor wij vaak het kwaad goed noemen en het goede kwaad. Wij staan niet met ons gezicht maar met onze rug naar de hemel toe en vertroebelen het zicht van onze geest met wereldse opvattingen. Wij zijn zo ver verwijderd van God en Zijn Waarheid dat wij duisternis als licht waarnemen. Kijk naar uw hart. Is daar een herinnering aan de hemel, is er een verlangen in uw hart? Waar gaan uw gedachten heen, wat is de zin van uw leven, wat is het belangrijkste levensdoel? Voorvader Adam is vandaag bij ons en fluistert met liefde, verbeter je fouten, mijn kind. Verberg je niet voor de Schepper, maar beantwoord Zijn oproep met al je kracht. Reik je hand dankbaar uit naar Christus, zodat je, net als ik, uit je eigen hel gehaald mag worden. Wees niet bang om de veelheid van je zonden te belijden, maar heb oprecht spijt van en berouw met een gebroken hart, omdat onze Vader de Barmhartige God is, en onze zonden zijn niets tegen Zijn oneindige liefde.

Gregorius de Verlichter zegt: “De deur naar het leven van bekering zal niet worden gesloten tot het einde van de wereld, zodat we ons kunnen wassen in het vont van bekering in onze dagelijkse tranen. Zodat we geheiligd worden van onze dagelijkse fouten, want we zondigen iedere dag met onze gedachten, onze woorden, door te horen en te zien en in iedere beweging. Laat er geen gebrek zijn aan dagelijkse gebeden en tranen.” Heilige Efrem de Syriër zegt: “Berouw is de vibratie van het menselijk hart aan de poorten van het paradijs.” En wij behoren tot de gelukkigen voor wie de gesloten poorten van het paradijs voortaan open zijn, omdat wij zijn geboren nadat Christus in de wereld kwam, toen Hij Adams zonde wegwaste door Zijn heilige Bloed en herontdekte wat de eerstgeborene voor hem en zijn nakomelingen had verloren.

Evangelie: Mattheüs 5:17-48

17Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. 18Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19Wie dus ook maar het minste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de minste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan. 20Want Ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.

21Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22Dit zeg Ik daarover: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie hen voor nietsnut uitmaakt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. 23Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster jou iets verwijt, 24laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. 26Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.

27Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28Dit zeg Ik daarover: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29Als je rechteroog je ten val brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. 30En als je rechterhand je ten val brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat je met je hele lichaam naar de Gehenna gaat.

31Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.” 32Dit zeg Ik daarover: ieder die zijn vrouw verstoot om een andere reden dan ontucht, drijft haar tot overspel; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.

 33Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af en houd je aan de eden die je voor de Heer gezworen hebt.” 34Dit zeg Ik daarover: zweer helemaal niet, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.

38Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” 39Dit zeg Ik daarover: verzet je niet tegen wie kwaad doet, maar keer degene die je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe. 40Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. 41En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. 42Als iemand iets van je vraagt, geef het hem, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen.

43Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44Dit zeg Ik daarover: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen; 45alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? 47En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? 48Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.

 

 

13 maart 2022

Samen met de verloren zoon roepen wij U, barmhartige Vader,

We hebben gezondigd tegen de hemel en tegen U, Vergever van onwettigheden,

Kom ons tegemoet met liefde, omhels ons, kus ons

Om ons te reinigen van onze zonden.

-Hymne van de zondag van de verloren zoon

Op de zondag van het Goede leven (Carnaval) herdachten we het hemelse leven van de mens. De tweede zondag was de zondag van de Verbanning, waarin we werden geattendeerd dat de mens zijn verbinding met God verloor door de zonde. De mens kwam in een zondige situatie terecht waar die niet zonder de Allerhoogste uit kon komen. Op deze zondag van de Verloren zoon wakkert de Armeense kerk de beleving in de geest van de gelovige aan, waarmee die de verzoening met God opnieuw kan vinden. We zien het gesloten gordijn in de kerk, die symboliseert de scheiding tussen ons en God door onze zondes. En iedere keer als de celebrerende priester achter het gordijn vandaan komt van het altaar af en ons Gods Woord overdraagt, geeft hij ons het teken dat de levende woorden van Christus de terugweg zijn naar God.

Onze Heer Jezus Christus begon Zijn prediking direct met de oproep om ons te bekeren. “Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” (Mattheüs 4:17). Evangelist Lucas schrijft dit op een invloedrijkere manier. “Als u zich niet bekeer, zult u allen evenzo omkomen.” (Lucas 13:3). Het hoofddoel, en zelfs de oorzaak van het bestaan van de Grote Vasten zit in deze zondag van de Verloren zoon en de opdrachten die hieruit volgen. Ons bekeren om de verloren hemel te hervinden.

De gelijkenis van de verloren zoon is een van de kroonjuwelen van het Nieuwe Testament en bevat de fundamentele leerstukken van het Evangelie. In deze gelijkenis vinden we de kern van de prekingen van  Christus : het vaderschap van God, Zijn genade en oneindige liefde. Dit wordt versterkt door Christus met de woorden: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars.” (Lucas 5:32). Laten we met deze gelijkenis nadenken over de gedachte om uit het dal te klimmen. Om te herstellen van onze gevallen situatie.

De val van de verloren zoon, en ook onze val, begint vanaf het moment dat we het goede en de gave die ons geschonken zijn veranderen in iets waardeloos, iets wat dient om onze lege verlangens te bevredigen, en we deze gaven beginnen te verbruiken en misbruiken. Allereest zondigen we door de gaven die ons geschonken zijn om onze verlossing te winnen veranderen in een middel om te zondigen. In de zondige zee van beproevingen worden onze schatten zo snel verbruikt, vooral omdat de mensen die het kwaad willen doen in overvloed zijn, en beginnen we onze schatten te verbruiken. Het verbruik, een zonde die ook vandaag de dag actueel is. Het verbruiken van onze Godgeschonken gaven. Het verbruiken van onze tijd, middelen, gaven en verder.

Evangelie: Lucas 15:1-32

De zorg om wat verloren is

151Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. 2Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.

8En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’

11Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.

25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’

 

 

20 maart 2022

“Maak vrienden met behulp van de valste mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is” – Lucas 16-9

Vandaag is het de vierde zondag van het vasten, die bekend staat als de zondag van de rentmeester. De gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester, vertelt door onze Heiland Jezus Christus, herinnert ons aan de vele kansen die God ons heeft gegeven. De kansen die ons elke dag worden gegeven om het verhaal van ons leven te schrijven, het te bewerken en te controleren. Deze editie van het verhaal is bedoeld voor de redding van de mens. Toen de rentmeester dacht zijn dagelijkse bezittingen (zijn baan, zijn levensonderhoud) te verliezen, bedacht hij een plan voor zijn toekomst. En de Heer strafte hem niet, maar prees hem, omdat hij wijs handelde, probeerde een nieuwe manier te

bedenken voor zijn relaties met anderen, van wie zijn toekomstige leven zou afhangen. Helaas

kunnen we ons verleden, onze acties en zonden niet uitwissen en veranderen. Maar we kunnen ons heden controleren en corrigeren. Vanaf het moment dat we God leren kennen, kunnen we ons

heden en onze toekomst, ons gedrag en ons karakter veranderen.

Het christelijk geloof is de ontkenning van hopeloosheid, want na iemands bekering verandert zijn leven en begint zijn wedergeboorte. Ja, een christen kan constant in dezelfde zonde vallen, maar hij worstelt om weer op te staan. Jezus Christus Zelf eist het ook van Zijn discipelen. “Evenmin giet men jonge wijn in oude leren zakken” (Matthëus 9-17). In de aanwezigheid van God wordt het innerlijke zicht van de mens geopend, hij ziet zijn schuld in, streeft naar verandering, om een ​​goed en nuttig persoon te worden, zoals het geval was bij de tollenaar Zacheüs. Hij zei tegen de Heer: “Kijk, Heer,  de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en als ik iemand iets heb afgeperst  vergoed ik het viervoudig”. Jezus zei tegen hem: “Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen” (Lukas 19:8-9). Door geloof in God haast de mens zich om de rijkdommen van zijn leven te benutten, maar niet alleen door zijn verlangens te bevredigen, maar ook door ze met anderen te delen. Onze houding tegenover elkaar, onze vriendelijkheid, onze daden en onze woorden brengen ons uiteindelijk voor God, zoals Hij ons leert in de Bergrede. “Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht”. En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.  Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt. ’’ (Mattëus 5:21-26).

Heilige Johannes Chrysostomus zegt dat God hem heeft verteld om zijn offer op te geven en zich met zijn broer te verzoenen. Voor God is onze relatie met anderen om ons heen belangrijk. Wanneer de leerling zijn rapport aan de ouder presenteert, heeft de ouder een idee hoe goed het kind het vak onder de knie heeft of zijn huiswerk heeft gedaan. Op dezelfde manier getuigen onze relaties met anderen de mate waarin we Gods geboden onder de knie hebben en we ons eraan houden.

Het leven is niet bedoeld om relaties te bederven, geschillen aan te gaan en te vechten voor eigen wil, comfort en voordeel, maar om het goed te maken en nader tot elkaar te komen. Een christen heeft één alternatief, liefde. Echter wordt er in deze gelijkenis niets gezegd over liefde. Maar er is een onderscheiding die de Heer hierin prijst. Er is hier sprake over vriendelijkheid in het belang van eigen toekomst, wat natuurlijk ook te waarderen is.

Elk minuut van het leven geeft een kans om het te transformeren, niet om op dezelfde plek te struikelen, niet om naar het leven te kijken met hetzelfde wereldbeeld, niet om geleid te worden door dezelfde ideeën die de mens in de verkeerde richting leidt. Als er op een bepaald moment in het leven geen andere mogelijkheid is om het leven op dezelfde manier voort te zetten, net als het geval was met de onrechtvaardige rentmeester, zet het om tot de beste kans voor de redding. Het klopt dat een mens zijn schijnbaar welvarende leven kan verliezen, kansen om oneerlijk en onrechtvaardig te leven, in bedrog en oplichting en klagen bij God voor Zijn straffen en over het verlies van een voorspoedig leven. Maar met bekering en spijt kan de mens moeilijke en zware tijden veranderen om verzoening te vinden met God en met mensen, nieuwe relaties opbouwen en nederigheid verwerven, want ware nederigheid leidt tot hemelse hoogten.

De gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester heeft een speciale plaats in de keten van de vastenzondagen, omdat dit een periode van berouw is, een periode van wedergeboorte, van het opgeven van een zondig leven, een nieuw leven beginnen en een nieuw mens worden. Bij het vasten gaat het niet om overwinning waar je aan moet denken aan het einde van die periode, maar om het verwerven van een nieuwe menselijke kwaliteit en waarde.

Evangelie: Lucas 16:1-31

Rijkdom en gerechtigheid

161Hij richtte zich ook tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” 6“Honderd vaten olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht. 9Ook Ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.

10Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste, is ook oneerlijk als het om veel gaat. 11Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’

14De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor Hem op. 15Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.

16De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt. 18Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel.

19Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dopen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de Profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’

 

 

27 maart 2022

“Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?” – Lucas 18:8

Wat is geloof? Is de enige kennis die we hebben dat er een almachtige Schepper is, die Mens werd, Zijn onschuldige leven voor ons offerde, onze Verlosser werd, toen opstond uit de dood, opsteeg naar de hemel en de poorten van de hemel voor ons opende. Volstaat deze kennis om te zeggen dat we geloof hebben of gelovig zijn?

Geloof wordt geschouwd onder daden, oprechtheid en onzelfzuchtigheid. Omdat de vlam van het geloof onuitblusbaar blijft, wordt ze verder ontstoken door werken van barmhartigheid. Gebed, de relatie met onze geliefde Vader, het lezen van de Bijbel, het gedrag van de Kerkvaders, vasten en gehoorzaamheid helpen zeker om het geloof te behouden en te versterken. Bovendien hebben we een perfect voorbeeld voor ons: Christus. De Opperbevelhebber van het Geloof, die niet alleen sprak en de goddelijke waarheid leerde, maar die ook vaak deed bidden, de zieken en bezetenen genas, de vervolgden beschermde en degene die het nodig hadden snel te hulp schoot.

We bevinden ons in de gezegende periode van de Grote Vasten, de tijd waarin de Kerk ons ​​in het bijzonder roept om zo oprecht mogelijk naar onszelf te zijn, onze ziel voor ons te openen en onze zorgzame toestand oprecht te waarderen. God verwacht oprechtheid van ons, eerst met onszelf, dan met de ander. Wie ben ik eigenlijk? Is alleen mijn uiterlijk perfect en zie ik er voorbeeldig uit, maar is mijn ziel geschaad door trots, arrogantie, ambitie, hebzucht en afgunst? Zie ik mijn wonden niet en wil ik er ook niet van genezen? Of ben ik een gewone zondaar die mijn ziel met eenvoud en eerlijkheid onderzoekt, mijn zwakheden en hartstochten aan de voeten van de gekruisigde Heer legt en oprecht belijdt dat ik zonder Hem machteloos ben, Hem vragend mij te helpen veranderen, mijn leven te veranderen om beter te worden voor Hem, reinig mijn zonden met een kostbare druppel heilig Bloed en genees mijn zondaar? Als we God echt kennen, in Hem geloven en daarom van Hem houden, is het gewoon onmogelijk dat onze aspiraties en doelen een andere richting hebben dan onze hemelse Vader en ons hemels Vaderland. Het is onmogelijk om niet voor onze redding te vechten, niet te streven om als Christus te zijn en dichter tot Hem te naderen.

Evangelie: Lucas 17:20 – 18:14

De komst van de Mensenzoon

20Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, 21en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’

22Tegen de leerlingen zei Hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken. 23Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. 24Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. 25Maar eerst moet Hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden. 26En zoals het eraantoe ging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: 27ze aten, ze dronken, ze trouwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg. 28Of zoals het eraantoe ging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden; 29maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om. 30Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard. 31Wie op die dag op het dak van zijn huis is moet niet beneden nog zijn bezittingen gaan halen, en wie op het land is moet niet naar huis terugkeren. 32Denk aan de vrouw van Lot! 33Wie probeert zijn leven veilig te stellen zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden. 34Ik zeg jullie, die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten. 35Twee vrouwen zullen samen aan het malen zijn: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.’ 36Ze vroegen Hem: ‘Waar, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Waar een lijk is, daar verzamelen zich de gieren.’

181Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2‘Er was eens een rechter in een stad die voor God geen ontzag had en zich van de mensen niets aantrok. 3Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik voor God geen ontzag en trek ik me van de mensen niets aan, 5toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Hij hoort hen immers geduldig aan. 8Ik zeg jullie dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’

De erfgenamen van het koninkrijk van God

9Met het oog op degenen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde Hij de volgende gelijkenis. 10‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich berouwvol op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” 14Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.’