5 maart 2023
Deze zondag heeft zijn naam te danken aan de gelijkenis in het evangelie van Lucas waarin de Heer Jezus Christus vertelt over de verloren zoon. Dit is het verhaal over ieder van ons. Wanneer we denken over de gelijkenis moeten we door zelfreflectie terugkeren van onze foute stappen en paden en onze blikken richten naar God. Hoe verandert het karakter van de verloren zoon en wat is het fundamentele gevoel dat hem moed geeft om terug te keren naar zijn ouderlijk huis, voor zijn vader te knielen en te zeggen: “Vader ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard om uw zoon genoemd te worden” (Lucas 15:21)? Het leven van de verloren zoon is door drie stappen veranderd. Allereerst door zichzelf, door bekering en spijt en door zich af te zonderen van het aardse leven stelt hij zichzelf in staat om in de aanwezigheid van God te komen. Ten tweede, in de stilte van zijn gebed verlangt hij ernaar om Gods stem en woord te horen. Ten derde werpen de vruchten van zijn eerste twee stappen zich af. Door de kracht van zijn biddende geest voelt hij dat het liefhebbende hart van zijn vader met gemis op zijn terugkeer wacht. De vader neemt hem niet alleen in zijn armen maar beveelt zijn dienaren: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden” (Lucas 15:22-24).
Deze gelijkenis is de spiegel van ons leven. De oneindige liefde van God wordt verspreid over ons allen. De mens blijft in het duister maar wanneer zijn biddende geest gevuld wordt met Gods liefde, dan zullen zijn stappen zich begeven naar de weg van het licht. Wij allen hebben in ons leven gelopen, lopen nog steeds of zullen nog op het pad van de verloren zoon lopen. Zalig is degene die de bekeerde verloren zoon in zichzelf vindt, die in de aanwezigheid van God, in stilte en gebed, moedig met geloof durft te zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen U. Ik ben het niet meer waard om Uw zoon genoemd te worden” (Lucas 15:21).
We bevinden ons in de geestelijke reis van het Grote Vasten. Met gebed en vasten bereiden we ons voor om de glorieuze verrijzenis van onze Heer Jezus Christus te vieren. De revolutionaire glorieuze verrijzenis van Christus kan niet worden bevat zonder voorbereiding. Christus, de Zoon van God, leeft in zuivere geesten, in heilige harten. In dit huis van gebed, waar we afgezonderd zijn van het lawaai van de wereld, voelen we beweging in onze geesten. Net zoals de zieke die voor het bad van Betsaïda wachtte op het bewegen van het water, zodat hij erin zou kunnen komen en genezen kon worden (zie Johannes 5:1-12) moeten wij ook beweging kunnen creëren, door spijt en bekering in ons geestelijk leven, zodat we met Christus vernieuwd kunnen worden. Een mens hoeft niet lang te wachten op het bezoek van God. Het is voldoende om ons leven te verlichten met gebed en dan zullen we God vinden in ons leven.
Evangelie: Lucas 15:1-32
De zorg om wat verloren is
151 Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. 2 Maar zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3 Jezus vertelde hen toen deze gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5 En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7 Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.
8 En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9 En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10 Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’
11 Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. 12 De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13 Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14 Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15 Hij trok erop uit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16 Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17 Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18 Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19 ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20 Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22 Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23 Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24 want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.
25 De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26 Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27 De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28 Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29 Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30 Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31 Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32 We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’
12 maart 2023
“Bij Uw Licht, Christus, werden wij allemaal verlicht en de gelovigen vertrouwden op het Heilige Kruis. Heiland, luister naar ons, God, onze Heiland, geef ons Uw vrede en heb genade met ons” – Tijdsboek
De grote vastentijd is de tijd van verlichting van de spirituele visie in ons leven, omdat het een spirituele reis is van achtenveertig dagen die ons tot aan het Pasen, de hemelvaart van Christus leidt door onze persoonlijkheid door de periode van geestelijke voorbereiding. Als we de lezingen van de grote Vastenzondagen volgen, zien we dat elke zondag ons karakter van een christen op zijn eigen manier ontwikkelt en ons naar een nieuw niveau van leven leidt, waardoor we de moed krijgen om de oude mens af te wijzen, wiens levensloop overeenkomt met de levensloop van een nieuw mens, die de waarheid van Gods gerechtigheid nastreeft in alle bewustzijn.
De grote vastentijd is de periode van spirituele verlichting in ons leven. Licht straalt van Christus. De boodschap die Hij ons heeft gegeven, voedt onze ziel met licht, zodat we de duisternis en diens werken afwijzen. De vierde zondag van de Grote Vasten nodigt ons uit om kritisch te kijken naar ons leven, om te zien in welke mate Gods rechtvaardigheid, waarheid en barmhartigheid in ons leven tot uiting komt. Om vervolgens door gebed het beeld van de Hemelse in onszelf te bevestigen.
Het evangelie van vandaag dat in de kerk wordt voorgelezen, vertelt ons een gelijkenis over de onrechtvaardige rentmeester, die bij het lezen voor de eerste keer de indruk wekt dat de rentmeester onrecht bemoedigt van deze persoon.
Het belangrijkste idee in deze gelijkenis is dat de onrechtvaardige rentmeester de tijd neemt om over zijn leven na te denken. Hij toont berouw en belooft zichzelf de oude mens in hem af te wijzen en de nieuwe mens wakker te maken, in het besef van Gods gerechtigheid en de waarheid na te streven.
“Met Uw Licht, Christus, waren we allemaal verlicht”
Het vasten leidt ons leven naar het Licht, Christus, om de aanwezigheid van Christus vervolgens permanent in ons leven te hebben. De grote vastentijd leidt ons leven naar het Heilige Kruis, zodat wij het kruis de steun van ons leven maken en ons leven vullen met het advies van het kruis, dat wil zeggen met opoffering.
Dus laten wij onszelf verbeteren in dit leven door toegewijd de tips van de Grote Vastenzondagen te volgen, die elk ons geestelijk leven tot op zekere hoogte verlichten. Laten we goede rentmeesters worden van ons leven, met het besef naar Gods wil te leven. Een goed mens worden van het leven is ons gegeven.
Evangelie: Lucas 16:1-13
Rijkdom en gerechtigheid
16 1 Hij richtte zich ook tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2 De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3 Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4 Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5 Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” 6 “Honderd vaten olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7 Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8 En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht. 9 Ook Ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.
10 Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste, is ook oneerlijk als het om veel gaat. 11 Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12 En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13 Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’
14 De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor Hem op. 15 Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.
16 De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17 Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één titel van de wet wegvalt. 18 Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel.
19 Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feest vierde. 20 Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21 Hij hoopte zijn maag te vullen met overschot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22 Op een zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23 Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24 Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dopen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25 Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26 Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27 Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28 want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29 Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de Profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30 De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31 Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’
19 maart 2023
“Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?” – Lukas 18:8
Vandaag is het de vijfde zondag van het Grote Vasten. Deze zondag wordt ‘De zondag van de rechter’ genoemd in overeenstemming met de raad van de gelijkenis over de weduwe en de rechter (Lucas 18:1-8).
Volgens de gelijkenis vraagt een weduwe voortdurend aan de rechter om de zaak van haar zoon te zien. De rechter negeerde het verzoek. Maar omdat hij de verzoeken van de vrouw erg beu was, besloot hij uiteindelijk de zaak toch in te zien. Na het vertellen van de gelijkenis zegt de Heer dat als de onrechtvaardige rechter het oordeel van de weduwe ziet, dat God voldoet aan de verzoeken van iedereen die zich altijd middels een gebed tot hem wendt.
De onrechtvaardige rechter vreesde God niet, had geen geweten en regelde alles vanuit het oogpunt van zijn eigen voordeel. Maar zelfs hij hoorde de afgunst van de weduwe en reageerde op de verzoeken. Aangezien God echter van onze verzoeken niet moe wordt en bovendien nooit onrechtvaardig oordeelt, moeten degenen die tot de Heer bidden er zeker van zijn dat hun gebeden God bereiken en beantwoord zullen worden. Met deze gelijkenis spoort de Heer ons aan: “…om altijd te bidden en niet op te geven” (Lucas 18:1).
De gelijkenis eindigt met de volgende vraag van Christus: “Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?” (Lucas 18:8). Door dit te zeggen, geeft Hij het idee van de tweede komst, maar er is enige droefheid en somberheid in Zijn woorden. Zal de mensheid alles waarderen wat door God is gegeven en standvastig blijven in het geloof?
De figuur van de weduwe in de gelijkenis leert ons onvermoeibaar te bidden en onbaatzuchtig te geloven. Op deze manier zal God zeker onze gebeden horen en beantwoorden.
Laten we desalniettemin op deze vijfde zondag van de vastentijd onze ziel opnieuw onder de aandacht brengen. Zijn we altijd consistent in onze verlangens, bidden we altijd zonder de Heer te beschuldigen van het uitstellen van de vervulling van onze verlangens? Laten we met heel ons hart tot de Heer bidden en niet vergeten dat gebed de brug is tussen ons en God.
Evangelie: Lucas 17:20-18:14
De komst van de Mensenzoon
20 Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hen: ‘De komst van het Koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, 21 en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het Koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’
22 Tegen de leerlingen zei Hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken. 23 Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. 24 Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. 25 Maar eerst moet Hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden. 26 En zoals het eraan toe ging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: 27 ze aten, ze dronken, ze trouwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de Ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg. 28 Of zoals het eraan toe ging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden; 29maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om. 30 Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard. 31 Wie op die dag op het dak van zijn huis is moet niet beneden nog zijn bezittingen gaan halen, en wie op het land is moet niet naar huis terugkeren. 32 Denk aan de vrouw van Lot! 33 Wie zijn leven probeert veilig te stellen zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden. 34 Ik zeg jullie, die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten. 35 Twee vrouwen zullen samen aan het malen zijn: 36 de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.’ 37 Ze vroegen Hem: ‘Waar, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Waar een lijk is, daar verzamelen zich de gieren.’
181 Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4 Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6 Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
De erfgenamen van het koninkrijk van God
9 Met het oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde hij de volgende gelijkenis. 10 ‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11 De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12 Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13 De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich op de borst en zei: “God, wees mij, zondaar, genadig.” 14 Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’
26 maart 2023
Vandaag is het Adventszondag, de zesde zondag van de Grote Vastentijd, waarop we deze eerste en tweede komst van onze Heer Jezus Christus herdenken.
Namens alle gelovigen, die al duizenden jaren naar de hemel opkijken en reikhalzend wachten op Gods openbaring, roept de profeet Jesaja uit: “Gezegend zijt gij om de hemel te scheuren en naar beneden te komen” (Jesaja 64:1).
Dit verlangen van de mensheid werd vervuld tijdens de mensheid van de Heer Jezus Christus. De hemel scheurde toen de eniggeboren Zoon van God een mens op aarde werd, geboren in de kribbe van Bethlehem, waarbij de mensen samen met de engelen zongen: “Eer aan God in den hoge, en vrede en blijdschap op aarde onder de mensen” (Lucas 2:14).
Maar Hij die in de stilte van de nacht van Bethlehem de hemel verscheurde en ter wereld kwam, beloofde dat Hij op de laatste dag van de wereld opnieuw zou verschijnen om de levenden en de doden te oordelen (Mattheüs 24:36-44).
Bij de eerste komst boog de Heer Jezus in een kribbe en aanvaardde de schandelijke dood van de kruisiging, maar Hij zal opnieuw terugkeren en deze keer met ontzagwekkende kracht en grote glorie. We zitten tussen deze twee komsten in. Wij leven in de vreugde van de Eerste Advent en wachten vol spanning op de Tweede Advent.
Net zoals de profeten en mensen van het Oude Testament reikhalzend uitkeken naar de komst van de Messias, zo wachten wij, de mensen van het Nieuwe Testament, op de tweede komst van de Messias, onze Heer Jezus Christus.
Soms lijkt die dag in de context van onze dagelijkse problemen en zorgen ver weg en zien we het belang van dat wachten over het hoofd. Echter dient elke christen na te denken over het Laatste Oordeel en in afwachting te leven van de wederkomst van de Heer Jezus Christus, want het is door deze verwachting en de daarmee verbonden hoop dat God ons leven verandert. Het is het beste middel tot bekering en berouw voor zondaars, en een bron van troost voor de rechtvaardigen.
De christenen uit de eerste eeuw leefden in die verwachting. Het woord “Maranatha” lag voortdurend op hun lippen. Vertaald uit het Aramees betekent het “Kom, Heer”. De Heilige Bijbel eindigt met dit woord. “Kom, Heer Jezus Christus” (Openbaring 22:20). Maranatha was voor de vroege christenen meer dan een simpele wens, meer dan een gebed. Het was de manier van leven waarop de apostolische christenen hun geloof uitten, terwijl ze de terugkeer van de Heer verwachtten en verlangden; “En wij wachten vol verlangen op de zalige hoop en de openbaring van de heerlijkheid van de grote God en onze Heiland, Jezus Christus” (Titus 2:13).
Er is een klein dorp in het noorden van Noorwegen waar elk jaar op 18 januari, na maanden van poolnachten, mensen een hoge heuvel beklimmen om de zonsopgang te zien. Op die dag zijn de zwakke stralen van de zon alleen te zien aan de horizon. De mensen zijn echter blij en hoopvol, omdat ze weten dat de komende dagen de zon met al haar kracht zal opkomen en schijnen.
Zelfs in onze donkere en sombere realiteit zullen we, als we de hoge berg van het geloof beklimmen, de zonovergoten horizon zien. De Zon van Gerechtigheid, Heer Jezus Christus, zal echter spoedig met al zijn kracht schijnen en de dageraad van een nieuwe en stralende dag inluiden. Niemand weet van die dag en van dat uur af (Mattheüs 24:36), maar we kunnen vol vertrouwen met de apostel meestemmen: “Heb ook geduld, versterk uw hart, want de komst van de Heer is nabij” (Jakobus 5:8).
Maranatha. “Kom, Here Jezus Christus!”
Evangelie: Mattheüs 22:34-23:39
34 Nadat de farizeeën hadden vernomen dat Hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35 Om Hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37 Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dat is het grootste en eerste gebod. 39Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naasten lief als uzelf. 40 Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’
41 Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: 42‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. 43 Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: 44 “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 45 Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ 46En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen.
Wee de schriftgeleerden en de farizeeën
23 1 Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen 2en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. 3 Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. 4 Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. 5 Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, 6ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, 7en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd. 8Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. 10 Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de Messias. 11 De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. 12 Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.
13 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. 14 Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe.
15 Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie bereizen landen en zeeën om één enkele proseliet te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie tot een hellekind in het kwadraat.
16 Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden.” 17 Dwaas zijn jullie en blind, wat is nu van meer waarde: het goud of de tempel die het goud geheiligd heeft? 18 Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden.” 19 Blind zijn jullie, wat is nu van meer waarde: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt? 20 Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. 21En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. 22 En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij hem die daarop gezeten is.
23 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. 24 Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken.
25 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, de buitenkant van bekers en schalen spoelen jullie af, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. 26 Blinde farizeeër, spoel eerst de binnenkant van de beker om, dan wordt de buitenkant vanzelf ook schoon.
27 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. 28 Zo lijken ook jullie voor de mensen uiterlijk op rechtvaardigen, terwijl jullie innerlijk vol huichelarij en wetsverachting zijn.
29 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, 30en jullie zeggen: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de moord op de profeten.” 31 Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie kinderen zijn van hen die de profeten vermoord hebben. 32 Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! 33 Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna?
34 Dat is de reden waarom ik profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie zal sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, kruisigen zelfs, en anderen in jullie synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. 3 5Al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten zal jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het heiligdom en het brandofferaltaar. 36 Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. 37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild. 38 Jullie stad wordt eenzaam aan haar lot overgelaten. 39 Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie mij niet meer zien, tot de tijd dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’