2 mei 2021

“God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis” – 1 Johannes 1:5

“Het kruis is het licht van degenen die in duisternis zitten en is de bevrijding van de gevangenen”, zegt Johannes Chrysostomos. Met deze prachtige boodschap feliciteer ik ons allen ​​vandaag met het feest van de verschijning van het heilige Kruis van de Heer Jezus Christus. De basis van dit feest is de geweldige gebeurtenis die in het jaar 351 op een prachtige lentemorgen plaatsvond in Jeruzalem, waardoor patriarch Cyrillus dit een feestdag van maakte.

In de tijd van de regering van keizer Constantijn de Grote, steunde de keizer het christendom openlijk, bracht de gewenste vrede in de christelijke gemeenschap van het rijk en versterkte de fundamenten van de kerk. Met de troonsbestijging van de zoon van keizer Constantijn, werd het leven van de ware volgelingen van Christus erg moeilijk, aangezien de keizer neigde naar de ketterse leringen van Arius en de ware Kerk van Christus ernstig bracht. De christenen waren opnieuw verontrust, net als de katholikos, want zelfs de geringste afwijking van de ware leer die aan de apostelen werd overgedragen, onderwezen door God, is een schaamteloze aantasting van de goddelijke waarheid en een vernietigende misleiding voor de zielen. Een ketterse of sektarische stroom is een scheve spiegel die de kijker van de werkelijkheid vervormd en misleid, totaal misvormd van het werkelijke beeld, en is daarom niet in staat om het reddende doel te dienen waarvoor God Mens werd. Vandaar dat de Almachtige God naar de aarde kwam als het Licht om de verlorenen in de duisternis te verlossen en om Zijn oneindige genade te verspreiden. Om opnieuw de ware weg van verlossing aan te wijzen die de mens rechtstreeks naar het Koninkrijk der Hemelen leidt. Het teken van het kleurrijke kruis scheen als een felle zon aan de hemel van Jeruzalem vanaf de hoogte van Golgotha ​​tot aan de Olijfberg, wat de aanwezigheid van de Gekruisigde bevestigde en de zielen die redding zochten werden op het enige ware pad naar de Redder verwezen. En dit bijzondere wonder van God zorgde ervoor dat keizer Constantijn en vele andere zielen van het pad der dwaling zich bekeerden. Toen ze dit wonder in de hemel zagen, haastten ze zich naar de kerk, de enige plaats waar geloof en het Nieuwe Testament gesticht was door de gekruisigde, verrezen en opgestegen God.

Zoals de incarnatie van de Heer en het offer aan het kruis, zo zijn de goddelijke tekenen en wonderen nooit beperkt tot een specifieke plaats en tijd, maar zijn gericht tot ieder kind van God. Zoals het Evangelie van Johannes zegt: “het ware Licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam” (Johannes 1:9) en zijn klaar om vervuld te worden in ieders ziel, alleen als er plaats is voor dat wonder.

Als we deel uitmaken van de kerk die door Christus is gesticht en door de apostelen is opgericht, dan is het grootste wonder voor ons schepselen in onze ziel gebeurd of staat op het punt te gebeuren: de ontmoeting met de Schepper en Zijn levende aanwezigheid in de ziel.

Christus heeft de hoogste plaats in de ziel van de mens. Het goddelijke licht opent de verblinde ogen van de menselijke ziel en naarmate het licht geleidelijk helderder wordt, begint de mens steeds duidelijker onderscheid te maken en zijn omgeving te kennen. Dit licht zorgt er uiteindelijk voor dat de mens zijn naaste ziet, niet onverschillig aan hem voorbijgaat, dezelfde Schepper in hem ziet, dezelfde liefhebbende Vader, die ons allemaal met sterkere banden dan bloedverwanten verenigt. God verlaat ons nooit, Zijn liefde verdwijnt nooit, het krachtigste teken van Zijn liefde is altijd bij ons, klaar om ons te beschermen tegen zichtbare, onzichtbare vijanden, om ons te steunen op het ware pad van verlossing. Het enige wat ons rest om te doen is door ons gedrag en onze manieren, laten zien dat we de Bron van het leven, het Licht, verlangen om met Hem te leven. Een van de kerkvaders schrijft: “Willen jullie licht?” Open een kier en het licht van de zon zal doordringen. “Open uw armen voor Christus, heb Christus en Zijn licht lief en het kwaad zal zich terugtrekken”. Dit alles zal natuurlijk niet in één keer gebeuren, maar elk oprecht gebed tot onze hemelse Vader, elke goede daad, elke daad van zelfopoffering die uit liefde voortkomt, zal een lichtje in onze ziel aansteken, de duisternis daar verdrijven en uiteindelijk zal de ziel als een grote brandende fakkel worden. In onze ziel zal het teken van het machtigste en zegevierende Kruis van de Heer schijnen, waartoe de Gekruisigde de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid, tot in eeuwigheid, amen.

Evangelie: Lucas 11:33 – 12:12

33Wie een ​lamp​ aansteekt, zet hem niet weg in een donkere nis, maar plaatst hem op de standaard, zodat degenen die binnenkomen het licht kunnen zien. 34Het oog is de ​lamp​ van het lichaam. Als je oog helder is, is je hele lichaam verlicht. Maar als het troebel is, verkeert je lichaam in duisternis. 35Let dus op of het licht dat in je is, niet verduisterd is. 36Als je hele lichaam verlicht is, zonder dat ook maar een deel in duisternis verkeert, dan is het zo licht als wanneer een ​lamp​ je met zijn stralen verlicht.’

Confrontatie met farizeeën en schriftgeleerden

37Toen hij uitgesproken was, nodigde een ​farizeeër​ hem uit voor de maaltijd. Hij ging naar binnen en ging aan ​tafel​ ​aanliggen. 38Toen de ​farizeeër​ dat zag, verwonderde hij zich erover dat hij zich niet eerst gewassen had voor de maaltijd. 39Maar de ​Heer​ zei tegen hem: ‘Ach, jullie ​farizeeën! De buitenkant van de ​beker​ en de schotel ​reinigen​ jullie, maar jullie eigen binnenkant is vol roofzucht en slechtheid. 40Dwazen, heeft hij die de buitenkant gemaakt heeft niet ook de binnenkant gemaakt? 41Geef liever de inhoud van ​beker​ en schotel als ​aalmoes, dan is niets meer ​onrein​ voor jullie! 42Maar wee jullie ​farizeeën, want jullie geven ​tienden​ van munt, wijnruit en andere kruiden, maar gaan voorbij aan de ​gerechtigheid​ en de ​liefde​ tot God; je zou het een moeten doen zonder het andere te laten. 43Wee jullie ​farizeeën, want jullie zitten graag op een ereplaats in de ​synagoge​ en worden graag begroet op het marktplein. 44Wee jullie, want jullie zijn als ongemarkeerde graven waar de mensen overheen lopen zonder het te weten.’

45Daarop zei een ​wetgeleerde​ tegen hem: ‘Meester, door die dingen te zeggen beledigt u ook ons.’ 46Maar ​Jezus​ zei: ‘Wee ook jullie, ​wetgeleerden! Want jullie leggen de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen vinger aan. 47Wee jullie, want jullie bouwen graftomben voor de profeten, terwijl jullie voorouders hen hebben gedood. 48Jullie zijn getuigen die instemmen met de daden van jullie voorouders, want zij hebben hen gedood en jullie bouwen de tomben! 49Daarom heeft God in zijn wijsheid gezegd: “Ik zal profeten en ​apostelen​ naar hen zenden, maar ze zullen sommigen van hen doden en anderen vervolgen.” 50Voor het bloed van al de profeten dat sinds de grondvesting van de wereld vergoten is, zal van deze generatie genoegdoening worden geëist, 51van het bloed van ​Abel​ tot het bloed van Zecharja, die omkwam tussen het ​brandofferaltaar​ en het ​heiligdom. Ja, ik zeg jullie, van deze generatie zal genoegdoening worden geëist! 52Wee jullie ​wetgeleerden, want jullie hebben de sleutel tot de kennis weggenomen; zelf zijn jullie niet binnengegaan, en anderen die wel binnen wilden gaan hebben jullie tegengehouden.’ 53Toen hij het huis verliet, waren de ​schriftgeleerden​ en de ​farizeeën​ uitzinnig van woede; ze begonnen hem over van alles uit te vragen, 54in een arglistige poging om hem te betrappen op een ongeoorloofde uitspraak.

Onderricht aan de leerlingen en de menigte

121Intussen had er zich een enorme menigte verzameld. De mensen verdrongen elkaar, maar hij richtte zich eerst tot zijn ​leerlingen: ‘Hoed je voor de ​zuurdesem, dat wil zeggen de huichelarij van de ​farizeeën. 2Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden, en niets is geheim dat niet bekend zal worden. 3Alles wat jullie in het duister zeggen, zal in het licht worden gehoord, en wat jullie binnenskamers in iemands oor fluisteren, zal vanaf de daken bekend worden gemaakt. 4Tegen jullie, mijn vrienden, zeg ik: wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn. 5Ik zal jullie zeggen voor wie je bang moet zijn. Wees bang voor hem die de macht heeft om iemand niet alleen te doden maar ook in de ​Gehenna​ te werpen. Ja, ik zeg jullie, wees bang voor hem! 6Wat kosten vijf ​mussen? Bijna niets. Toch wordt er niet één door God vergeten. 7Zelfs de haren op jullie hoofd zijn alle geteld. Wees niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm ​mussen. 8Ik zeg jullie: iedereen die mij erkent bij de mensen, zal ook door de ​Mensenzoon​ worden erkend bij de ​engelen​ van God. 9Maar wie mij verloochent bij de mensen, zal verloochend worden bij de ​engelen​ van God. 10En iedereen die iets ten nadele van de ​Mensenzoon​ zegt, zal worden ​vergeven. Maar wie lastertaal spreekt tegen de ​heilige​ Geest zal niet worden ​vergeven. 11Wanneer ze jullie voor de ​synagogen​ en de autoriteiten en het gerecht slepen, vraag je dan niet bezorgd af hoe of waarmee je je moet verdedigen of wat je moet zeggen, 12want de ​heilige​ Geest zal jullie op dat moment ingeven wat je moet zeggen.’

 

 

9 mei 2021

‘Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest.’ – Psalm 51:12 LXX 50:12

De Bijbel zegt: ‘De mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart.’ (1 Samuel 16:7). Ons hart rein houden is een prioriteit voor een christen. Ja, de mens is zondig, maar het belangrijkste wat we kunnen doen, is het hart in het christelijk leven te corrigeren, het te reinigen van zonde en onzin, van trots, arrogantie, afgunst, woede, lust en andere zonden. We zuiveren ons hart van hoogmoed, zodat we ons kunnen vernederen voor de mensen van God, zodat er een plaats in ons hart voor God geopend mag worden, want in het hart van een trotse man is zijn ego en niet God. We zuiveren ons hart van afgunst, zodat we onze naasten kunnen liefhebben en hen geen kwaad doen. We reinigen ons hart van luiheid, omdat we ons leven ijverig moeten leiden, omdat elke minuut een geschenk van God is en we onze tijd effectief moeten gebruiken. We reinigen ons hart van het kwaad. We reinigen ons hart van hebzucht, zodat we goed kunnen doen, aan anderen denken en voor anderen kunnen zorgen. Er zijn deugden tegen alle zonden die we zouden moeten proberen te bereiken met Gods hulp. ‘Vraag en er zal gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.’ (Mattheüs 7:7-8). Deze roeping van de Heer verwijst naar zorgzame deugden, terwijl wij mensen meer geneigd zijn God voor wereldse, materiële problemen te vragen dan om zonden te overwinnen en deugden te verwerven.

Het hart is onlosmakelijk verbonden met de geest en de ziel, dus zonden wortelen in het hart, de geest en de ziel. In de Bijbel worden de uitdrukkingen ‘spreken in zijn hart’ en ‘ze spraken in hun hart’ vaak gebruikt om aan te geven dat iemand vanuit zijn hart spreekt. De wijze Salomo vraagt ​​God een ‘opmerkzaam hart, om recht te kunnen spreken over Uw volk.’ (1 Koningen 3:9). Salomo’s verzoek bevalt God en God zegt: ‘Ik geef u een wijs en verstandig hart’ (1 Koningen 3:12).

Opmerkelijk is in het Schrift ‘het verharde hart’, dat verwijst naar de koning van Egypte (Hardnekkig bleef de farao weigeren de Israëlieten te laten gaan, zoals de Heer bij monde van Mozes had aangekondigd – Exodus 9:35) en de uitdrukking ‘zodat zijn hart niet volkomen was met de HEERE, zijn God.’ van koning Salomo (op zijn oude dag verleidden de vrouwen hem ertoe andere goden te gaan dienen – 1 Koningen 11:4). Het boek Prediker zegt dat het hart van mensen durft te zondigen. “Omdat een slechte daad niet snel bestraft wordt, is een mensenhart maar al te snel tot het kwaad geneigd.” – Prediker 8:11.

Alle menselijke gevoelens en emoties komen uit het hart: angst, twijfel, liefde, bezorgdheid en moed. De geheimen van de mens worden ook aan zijn hart toegeschreven. In het geval van berouw is het hart ook een belangrijk onderdeel: ‘’Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart. Keer terug tot de Heer, jullie God, want hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’’, zegt God (Joël 2:13). De voorwaarde om van God te houden is opnieuw het hart․ ‘’Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand.” (Mattheüs 22:37). Om God lief te hebben, moeten we ons hart zuiveren en op Hem wachten, zoals de lezing van de dag zegt: “Geliefde broeders en zusters, wij zijn nu al kinderen van God. Wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan Hem gelijk zullen zijn wanneer Hij zal verschijnen, want dan zien we Hem zoals Hij is. Ieder die dit vol vertrouwen van Hem verwacht maakt zich rein, zoals ook Jezus rein is.” (1 Johannes 3: 2-3).

Evangelie: Lucas 14:25 – 15:32

Het volgen van Jezus

25Grote mensenmenigten trokken met ​Jezus​ mee. Hij wendde zich tot hen en zei: 26‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en ​kinderen​ en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn ​leerling​ zijn. 27Wie niet zijn ​kruis​ draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn ​leerling​ zijn.

28Want wie van jullie die een ​toren​ wil bouwen gaat niet eerst de kosten berekenen, om te zien of hij wel genoeg heeft voor de bouw? 29Als hij het fundament gelegd heeft maar de bouw niet kan voltooien, zal iedereen die dat ziet hem uitlachen 30en zeggen: “Die man begon te bouwen, maar het karwei afmaken kon hij niet.” 31En welke ​koning​ die eropuit trekt om met een andere ​koning​ ​oorlog​ te voeren, zal niet eerst bij zichzelf te rade gaan of hij wel met tienduizend man kan optrekken tegen iemand die met twintigduizend man tegen hem oprukt? 32Als hij dat niet kan, stuurt hij eerst, wanneer de troepen nog ver van elkaar verwijderd zijn, een gezant om naar de voorwaarden voor ​vrede​ te vragen. 33Zo geldt ook voor jullie: wie geen afstand doet van al zijn bezittingen, kan mijn ​leerling​ niet zijn. 34Zout is iets goeds. Maar als ook het zout zijn smaak verliest, hoe kunnen we het dan zijn kracht teruggeven? 35Ook voor de bemesting van de grond is het niet meer bruikbaar, dus wordt het weggegooid. Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’

De zorg om wat verloren is

151Alle ​tollenaars​ en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. 2Maar zowel de ​farizeeën​ als de ​schriftgeleerden​ zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3Jezus​ vertelde hun toen deze ​gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.

8En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de ​lamp​ aan, veegt het hele ​huis​ schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de ​engelen​ van God over één zondaar die tot inkeer komt.’

11Vervolgens zei hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op ​weg​ naar zijn vader.

Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ​ring​ aan zijn vinger en geef hem ​sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.

25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedanst. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ​ongehoorzaam​ geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de ​hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.”’

 

 

16 mei 2021

‘Ik zoek Uw aangezicht HEERE’ – Psalm 27:8

In de lezing van vandaag lezen we: “En toen het dag was, kwamen sommigen van de Joden bijeen om te vergaderen, waarbij ze niet zullen eten of drinken, totdat ze Paulus hadden gedood. En er waren meer dan veertig die samen een eed hebben gezworen. En zij kwamen bij de overpriesters en oudsten, en zeiden: “Vervloekt zijn wij, dat we niet eten voordat we Paulus hebben gedood.” (Handelingen 23:12-14).

Deze mannen, die volgens het Nieuwe Testament zichzelf vervloekten zodat ze niet zouden eten of drinken voordat ze Paulus hadden gedood, beschouwden zichzelf gelijk, in de overtuiging dat het vervolgen en doden van Jezus Christus, Zijn discipelen en de apostel Paulus een daad is die God behaagt. Ze geloofden dat ze Gods wil deden, dat ze hun voorouderlijk geloof verdedigden. Degenen die Christus kruisigden, waren ervan overtuigd dat ze het juiste deden. ​ Hoewel het ons vreemd lijkt om zo een levensdoel te stellen, om zo bloeddorstig te zijn.

Dit geeft ons stof tot nadenken, want de mens moet weten hoe hij zijn leven, tijd en middelen moet gebruiken. ​Voordat iemand een doel stelt, moet hij nadenken of hij op de goede weg is, of hij Gods wil doet, of het Gods wil is in geschillen en gevechten, om mensen te vervolgen en problemen te veroorzaken.

Soms komt er een moment in iemands leven dat hij zich realiseert dat hij zijn tijd effectiever zou kunnen gebruiken, dat hij zinloze doelen heeft gesteld die uit de tijd zijn voortgekomen als een gewetensproef dat verkeerd, fout, onlogisch of zinloos is.

Het is waar dat de mens zondigt en berouw heeft, maar hij mag niet de auteur zijn van een verkeerd initiatief, hij mag niet afwijken van zijn ware pad, hij mag zijn geloof niet verliezen, want de ware God is zijn Heer.

Zoals de apostel Johannes zegt: “Maar we weten ook dat de Zoon van God is gekomen. Hij heeft ons laten zien hoe we de ware God kunnen leren kennen. En door zijn Zoon Jezus Christus zijn we één met de ware God. Jezus is de ware God en het eeuwige leven.” (1 Johannes 5:20).

Als we in de waarheid zijn, zullen we alles wat ons gegeven is begrijpen en waarderen: tijd, leven, familie, vrienden, familieleden, beroep, daden en hobby’s, we zullen hun rol en betekenis begrijpen, zowel in ons leven als in ons werk en onze missie in en met hen. ​ Het is natuurlijk dat we als mens zondigen en zonden zullen hebben, maar we zullen niet afwijken van het pad van de Waarheid.

Heilige apostel Paulus zegt: “Let dus goed op welke weg u bewandelt, gedraag u niet als dwazen maar als verstandige mensen. Gebruik uw dagen goed, want we leven in een slechte tijd. Wees niet overstandig, maar probeer te begrijpen wat de Heer wil.” – Efeziërs 5: 15-17. De apostel Paulus was oorspronkelijk een van degenen die christenen stenigden. Maar toen de Heer voor hem verscheen, besefte hij dat hij de volgelingen van de ware God vervolgde, dat hij ongelijk had, en werd daarna een prediker van het geloof van Christus onder de heidenen en een verspreider van licht.

Laten we dus ook de blik van God zoeken, maak plannen onder die visie en creëer een echt Godbehaaglijk leven.

Evangelie: Marcus 10:46-11:11

46Ze kwamen in ​Jericho. Toen hij met zijn ​leerlingen​ en gevolgd door een grote menigte weer uit ​Jericho​ vertrok, zat daar een blinde bedelaar langs de weg, een zekere ​Bartimeüs, de zoon van Timeüs. 47Toen hij hoorde dat ​Jezus​ uit ​Nazaret​ voorbijkwam, begon hij te schreeuwen: ‘Zoon van ​David, ​Jezus, heb medelijden met mij!’ 48De omstanders snauwden hem toe dat hij zijn mond moest houden, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van ​David, heb medelijden met mij!’ 49Jezus​ bleef staan en zei: ‘Roep hem.’ Ze riepen de blinde en zeiden tegen hem: ‘Houd moed, sta op, hij roept u.’ 50Hij gooide zijn ​mantel​ af, sprong op en ging naar ​Jezus. 51Jezus​ vroeg hem: ‘Wat wilt u dat ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.’ 52Jezus​ zei tegen hem: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’ En meteen kon hij weer zien en hij volgde hem op zijn weg.

Intocht in Jeruzalem

111Toen ze ​Jeruzalem​ naderden en in de buurt waren van Betfage en Betanië bij de ​Olijfberg, stuurde hij twee van zijn ​leerlingen​ vooruit. 2Hij zei tegen hen: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Zodra jullie er binnenkomen, zul je daar een ezelsveulen vastgebonden zien staan, dat nog nooit door iemand bereden is; maak het los en breng het hier. 3En als iemand jullie vraagt waarom jullie dat doen, zeg dan: “De ​Heer​ heeft het nodig, hij zal het meteen weer terugsturen.”’ 4Ze gingen op ​weg​ en vonden een veulen dat buiten op straat bij een deur was vastgebonden en ze maakten het los. 5Er stonden een paar mensen die vroegen: ‘Waarom maken jullie dat veulen los?’ 6Ze zeiden wat ​Jezus​ hun had opgedragen te zeggen en de mensen lieten hen begaan. 7Ze brachten het veulen naar ​Jezus​ en legden hun mantels op het dier en hij ging erop zitten. 8Velen spreidden hun mantels uit op de weg, anderen spreidden takken met bladeren uit, die ze in het veld afhakten. 9Allen die voor hem uit liepen of achter hem aan kwamen, riepen luidkeels:

‘Hosanna!

Gezegend hij die komt in de naam van de ​Heer.

10Gezegend het komende koninkrijk van onze vader ​David.

Hosanna in de hemel!’

11Hij trok ​Jeruzalem​ in en ging naar de ​tempel. Nadat hij alles in ogenschouw had genomen, ging hij – want het was al laat geworden – met de twaalf terug naar Betanië.

 

 

23 mei 2021

‘De Geest van de waarheid. De wereld kan Hem niet ontvangen, want ze ziet Hem niet en kent Hem niet. Jullie kennen Hem wel, want Hij woont in jullie en zal in jullie blijven.’’ – Johannes 14:17

Vandaag vieren we Pinksteren. Er waren tien dagen verstreken na de hemelvaart van Christus. Jeruzalem voelde de stappen van de Mensgeworden God niet meer in zijn straten maar de herinnering aan Hem was overal. Zijn aanwezigheid was zo levendig in deze stad dat zelfs nu, 2000 jaar later, bedevaartgangers de aanwezigheid voelen van de levende God. De hoogtes van het heilige land en Jeruzalem hebben een bijzondere geschiedenis. Het zijn stille getuigen die de mysterieuze en voortreffelijke leven van Christus dragen. De berg Tabor heeft de transfiguratie van Christus en Zijn goddelijk stralende licht gestempeld in zich. De hoogtes van Golgotha heeft met vrees zijn schoot geopend voor het allerheiligste, reddende Bloed van Christus en heeft zich rood gekleurd. De Olijfberg heeft, als een onschatbare relikwie, de laatste voetstappen van de Heer voor Zijn hemelvaart gestempeld op zijn borst en zal deze met de hoogste eer dragen tot Zijn tweede en glorieuze komst. Een speciale plaats tussen deze hoogtes heeft de Bovenzaal, die ook getuige was van een van de belangrijkste gebeurtenissen van de geïncarneerde God. De Bovenzaal is nederig en stil. Maar in deze stilte worden de wonderbaarlijke gebeurtenissen die door Gods hand zijn gesticht, die plaatsvonden tussen de muren van de eerste kerken en plaatsvinden in onze kerken vandaag. De Bovenzaal herinnert ons de grootste les in nederigheid die Christus ons gaf, de voetwassing. Het mysterie van de heilige Communie heeft de Heer ook hier gevestigd. Binnen deze muren verscheen de verrezen Heer aan zijn apostelen. En tien dagen na Zijn hemelvaart waren de apostelen in de Bovenzaal, zoals de Heer hen gezegd had, en gebeurde een heel belangrijke gebeurtenis waarmee het reddende plan van de Schepper vervuld werd.

‘‘Als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden.’’ (Johannes 16:7). Alleen een liefdevol en zorgend hart kan deze woorden spreken. Alleen een liefdevol hart denkt aan het troosten van Zijn geliefden, die hiertoe behoefte zullen hebben als ze zich eenzaam en wees zullen voelen na het verlaten van hun geliefde Leraar. Maar ook dit keer laat de hulp van de Heer niet op zich wachten. ‘’En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.’’ (Lukas 24:49).  ‘’Met kracht bekleden’’ zegt de Heer. Laat deze woorden door uw geest gaan, want ze zijn gericht aan ieder van ons. Dit is niet zomaar een gift maar een onschatbaar en krachtig geschenk. Dit is het ondoordringbare geestelijke schild dat de Heer ons schenkt waartegen ieder kwaad krachteloos is. En dit schenkt onze barmhartige Vader kosteloos. Het enige wat we moeten doen is naar Hem toe gaan, zoals de apostelen deden. De heilige evangelist Lucas schrijft dat de Moeder-Gods en de leerlingen ‘‘waren voortdurend in de tempel, terwijl ze God loofden en dankten.’’ (Lucas 24:53). ‘‘Vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed, samen met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.’’ (Handelingen 1:14).  ‘’Allen werden vervuld van de Heilige Geest en spraken vrijmoedig over de boodschap van God. De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen.’’ (Handelingen 4:31-32). Zie hier de belangrijke voorwaarden, waaraan de apostelen zich hielden en daarmee de derde persoonlijkheid van de Heilige Drie-eenheid waardig werden, om te dragen in de tempels van hun zielen. De Heilige Geest toonde zich met vurige tongen maar wat moest de Heilige Geest opstoken als in de geesten van de apostelen de kandelaar van het geloof, en de olie van liefde en werken van het geloof, er niet waren.

De komst van de Heilige Geest is de krachtigste gebeurtenis in het leven van een mens. Een onschatbare gave van een liefdevolle Vader die geschonken is aan Zijn zondige maar geliefde kind. De levende aanwezigheid van de Almachtige God in je eigen geest. Een waanzinnige bewustwording en wat brengt het teweeg. Zijn aanwezigheid is genezend en levend, heiligend en verheerlijkend, liefdevol, troostend en kracht geven. We kunnen eindeloos opsommen wat de gaven zijn van de aanwezigheid van de Heer. De apostel Paulus was niet aanwezig tijdens het Pinksteren maar zijn liefde voor Christus en wijze geest tonen aan dat de komst van de Heilige Geest continu en oneindig is voor ieder die Christus’ heilige naam draagt.

Pinksteren is een mysterie dat ieder jaar gevierd wordt in de kerk van Christus. Het is apostel Paulus die vervult van de Heilige Geest schrijft over Zijn gaven: ‘‘De vrucht van de Geest is echter: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Dartegen richt de wet zich niet.’’ (Galaten 5:22-23). Dit zijn de kenmerken die de Heer van ons verwacht. De Heilige Geest kwam en bracht het levende water met Zich mee, zodat we niet bomen zouden zijn die mooi zijn voor het oog maar vruchteloos. Dat we geen zieke bomen zijn die gehakt en verbrandt moeten worden. Maar dat we met oneindige dank Zijn leven-gevende en onsterfelijke water nemen en veelvuldig vruchten werpen voor Gods lof en voor de redding van onze geest.

Toen de Heilige Geest neerdaalde in de Bovenzaal, sprak Hij in de taal voor iedere apostel ontvankelijk was op dat moment. Op dezelfde manier werkt Hij vandaag in ieder op een manier waar diegene gevoelig voor is. In de een met het Heilige Schrift, in de ander met het leven van de Kerkvaders, in de ander als mededogen, in de ander door middel van de hymne ‘Ter voghormia’ en in een ander door een ander moment gedurende de Liturgie. De Heer weet hoe Hij de diepten van ieder van onze geesten kan doordringen. Wij moeten alleen een graan van geloof en nieuwsgierigheid tonen aan Hem. Als de vurige tonen van de Heilige Geest de geest van de mens raken dan verandert de mens en reinigt die zich van alles wat niet goddelijk is en toont de goddelijke stralende gelijkenis van God waarin die geschapen is. De werken van de mens worden dan liefde, vreugde, nederigheid en barmhartigheid.

Evangelie: Johannes 14:15-24

15Als je mij liefhebt, houd je dan aan mijn geboden. 16Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn: 17de Geest van de waarheid. De wereld kan hem niet ontvangen, want ze ziet hem niet en kent hem niet. Jullie kennen hem wel, want hij woont in jullie en zal in jullie blijven. 18Ik laat jullie niet als wezen achter, ik kom bij jullie terug. 19Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer zien, maar jullie zullen mij wel zien, want ik leef en ook jullie zullen leven. 20Dan zul je begrijpen dat ik in mijn Vader ben, dat jullie in mij zijn en dat ik in jullie ben. 21Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft mij lief. Wie mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en mij ontvangen, en ik zal mij aan hem bekendmaken.’ 22Toen vroeg Judas (niet Judas Iskariot) aan Jezus: ‘Waarom zult u zich wel aan ons, maar niet aan de wereld bekendmaken, Heer?’ 23Jezus antwoordde: ‘Wanneer iemand mij liefheeft zal hij zich houden aan wat ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en ik zullen bij hem komen en bij hem wonen. 24Maar wie mij niet liefheeft, houdt zich niet aan wat ik zeg, en wat jullie mij horen zeggen, zijn niet mijn woorden, maar de woorden van de Vader door wie ik gezonden ben.

 

 

30 mei 2021

Vandaag herdenken we een glorieuze rechtvaardige man die de levende belichaming was van de aanwezigheid van de Heilige Geest, de goddelijke genade van de Heilige Geest. Vandaag is de dag van de herdenking van de profeet Elia.

Volgens historie waren profeten mensen die gezegend waren met het door God gegeven vermogen om de toekomst te zien, die Gods wil aan de mens uitlegde. God sprak door deze trouwe mensen en handelde via hen. Het leven van deze mensen, die tempels van de Heilige Geest waren, hebben ons veel te vertellen, want vandaag zijn wij degenen die het verbond van liefde en trouw aan de Almachtige God hebben voortgezet. Laten we daarom met grote huiver en aandacht terugkijken op het leven van de profeet Elia die naar de hemel opstijgt en wijze lessen nemen uit een van de grootste voorbeelden van het geloof.

Het lijkt erop dat profeet Elia lang genoeg leefde om belangstelling te wekken in deze snelle tijd, want laten we eerlijk zijn, drieduizend jaar is geen korte tijd. Dit is normaal voor het tijdelijke, maar het staat machteloos tegenover het eeuwige en het goddelijke. Dat is de reden waarom de Bijbel, met zijn verhalen en karakters, triomfantelijk door de tijd gaat zonder te vervagen of de belangstelling te verliezen. Het verbazingwekkende verhaal van het leven van profeet Elia is niet beperkt tot het Oude Testament, maar ook in het Nieuwe Testament. Wanneer hij met Mozes verschijnt op de berg Tabor tijdens de gedaanteverwisseling van Christus, verschijnt het opnieuw in het boek Openbaring, in de tijd van de Antichrist, om te getuigen van de levende en ware God, om mensen op te roepen tot bekering.

Profeet Elia ging naar de woestijn vanaf zijn vroege jeugd, gekleed in de strikte kledij van het leven van een kluizenaar, leefde een engelenleven op aarde en liet generaties lang een lichtend voorbeeld van waar monastiek leven achter. Deze grote toegewijde van God verschijnt voor het eerst in de Bijbel in de boeken van de derde en vierde koningen, in een tijd waarin, volgens de Bijbel, “Achab, de zoon van Omri, regeerde over Israël. En Achab, de zoon van Omri, was goddelozer dan al zijn voorgangers” (1 Koningen 16:29-30). Behalve dat hij een slecht en zondig leven leidde, trouwde hij met de afgodische Izebel en begon hij samen met haar het afgodsbeeld van Baäl te aanbidden, waardoor het volk hem verontreinigde. De mens verliet de Gever van hun leven, hun Vader en hun Redder, en werd volgeling, ondergedompeld in de afschuwelijke ziekten van afgoderij. De oude Baäl of Astarte, de mammon aller tijden en de obsessie van rijkdom, hoererij of andere vleselijke genoegens, glorie, macht, naam etc., zijn allemaal verschillende namen van afgoderij, die wij bewust of onbewust aanbidden wanneer wij de Heilige God weigeren. Profeet Elia, de verdediger van het ware geloof en de ijverige getuige van de levende God, kon niet zwijgen of onverschilligheid en tolerantie tonen wanneer de naam van de Heer werd verontreinigd en de wil werd genegeerd.

“De Heer, de God van de hemelen, leeft” is de getuigenis die profeet Elia iedere keer zei. Het hart van de ijverige Elia deed pijn om de dwaling van zijn landgenoten, maar bij de gedachte dat de Heer verraden werd, deed hem nog meer pijn. Een engelenleven, onwankelbare toewijding en geloof had Elia tot de vurige fakkel van goddelijk licht op aarde gemaakt, het vuur dat met zo’n kracht brandt dat het dwaas is om zelfs maar te denken dat hij afvalligheid of vergeving zou kunnen tolereren. “Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen: “Trek je wortels uit de grond en plans jezelf in de zee!” en hij zou julie gehoorzamen” (Lucas 17:6). Alleen de Heer weet de grootte van Elia’s geloof, maar het is een feit dat het brandoffer, volledig ondergedompeld in water, werd aangestoken door het gebed van de heilige. Met een gebed van zijn heilige lippen werd de zoon van een weduwe opgewekt, in de hemel gebonden en weer vrijgelaten met als enig doel de heerlijkheid en waarheid van God te bevestigen. “Geef mij antwoord Heer, geef antwoord. Dan zal dit volk beseffen dat u, Heer, God bent en dat u het bent die hen tot inkeer brengt” (1 Koningen 18:37). En vandaag, ter nagedachtenis aan deze wonderbaarlijke rechtvaardige man, zorgde de gezegende profeet Elia, wiens vuur van geloof en ijver naar de hemel opsteeg, om eens en voor altijd de belangrijkste betekenis van ons leven duidelijk te maken: het doel is de Heer Jezus Christus, eenheid met Hem en leven in Hem. Laat daarom niets en niemand een afgod voor ons worden in dit leven en ons afsnijden van de enige echte God, de gekruisigde, verrezen en geascendeerde Christus. Laten we ijver en trouw in het geloof aan de Almachtige Heer afsmeken, zodat ook wij, door het voorbeeld van profeet Elia, door onze gehoorzaamheid, ons deugdzame en vrome leven kunnen bewijzen dat “de Heer van hemelse heerscharen leeft”, de heerlijkheid in eeuwigheid, tot in eeuwigheid, amen.

Evangelie: Lucas 4:25-30

25Maar ik zeg het jullie zoals het is: in de tijd van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden lang gesloten bleef en er in het land een grote hongersnood uitbrak, waren er veel weduwen in Israël. 26Toch werd Elia niet naar een van hen gezonden, maar naar een weduwe in Sarepta bij Sidon. 27En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen in Israël die leden aan huidvraat. Toch werd niemand van hen gereinigd, maar wel de Syriër Naäman.’ 28Toen de aanwezigen in de synagoge dit hoorden, ontstaken ze in grote woede. 29Ze sprongen op en dreven hem de stad uit, naar de rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om hem in de afgrond te storten. 30Maar hij liep midden tussen hen door en vertrok.