4 maart 2018

“..De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht”– Lucas 16:8

Geschriften van de dag: Luc. 12:32-48, Jes. 56:1 – 57:20, Efez. 4:17 – 5:14, Luc. 16:1-31

In de gelijkenis van de rentmeester vertelt Jezus een episode uit het leven van iemand bij wie wereldlijke en morele beginselen ontbreken. Dit vertelt Hij om zijn discipelen toe te leggen om zo een ijver, mogelijkheden en levendigheid te tonen om hun morele en eeuwige toekomst te verzekeren, zoals de “de onrechtvaardige rentmeester” gebruikte om het aardse en fysieke leven te verzekeren.

De Heer heeft deze prachtige gelijkenissen niet alleen gegeven om het als verhaal te lezen en verder te gaan, maar om grote voordelen hieruit te halen. Daarom moeten we ons afvragen welke les we kunnen nemen uit deze mooie gelijkenis. Ik vertrouw erop dat we allemaal beseffen dat we niets hebben in deze tijdelijke wereld, en dat we allemaal slechts tijdelijke beheerders zijn. Wij moeten de ons toevertrouwde goede dingen verstandig beheren en aan het einde van ons leven daarvoor verantwoording moeten afleggen aan de Heer.

In deze gelijkenis zocht de beheerder geen excuses voor zijn daden, maar

ondernam onmiddellijk actie om zijn misdaad te corrigeren. Maar wat doen wij, dierbare gelovige broeders en zusters? Wij zijn bereid om de meest ongelooflijke en onzinnige excuses op te sommen om te proberen onszelf te rechtvaardigen van onze zonden of om de zwaarte te verminderen. We hebben niet de opmerkzaamheid, noch de nederigheid, om in plaats van tijd te verliezen, onze gemaakte fouten te accepteren en actie ondernemen om ze te corrigeren.

De periode van het grote vasten is een mooie gelegenheid om zich niet te verzoenen met de zondige situatie en om over te gaan tot actie om het Koninkrijk van God waardig te worden. Toen de oneerlijke rentmeester zich in een moeilijke situatie bevond, herinnerde hij zich waarschijnlijk zijn verleden en hoe moeilijk hij het de schuldenaren heeft gemaakt door ze te onderdrukken en ze van extra geld te beroven. Wellicht was het zijn wens om niet alleen voor zijn zonden tegen zijn meester, maar ook tegen die arme mensen goed te maken. Dit is voor ons ook een mooie kans voor ons om onze zielen te onderzoeken en na te gaan hoeveel mensen wij onderdrukt hebben. Dit is het juiste moment om eerlijk en verstandig te handelen en onze excuses aan te bieden aan de mensen die we ooit pijn hebben gedaan. Laten we proberen zoveel mogelijk de zorgen van onze gelijken weg te nemen, zowel spiritueel als materieel. “Wat te doen” is de vraag die onze gedachten bezig moet houden met de bijbehorende acties.

Dierbaren de situatie is duidelijk. Om het in te zien, is allereerst eerlijkheid en een gezonde mentaliteit noodzakelijk. Daarna nederigheid, om je eigen zonden te accepteren. Vervolgens moed, om ze af te wijzen en in de ogen van de Goddelijke waarheid te kijken. Oprechte liefde, volledige geloof en vertrouwen op God en de medemens om die vergiffenis te vragen en waardig te worden.

Beste gelovigen ik wens ons allen toe, om slim en verstandig te zijn als de rentmeester in deze goddelijke en wijze gelijkenis, zodat we zonder aarzeling zorg dragen voor een prachtige toekomst die de Almachtige Koning ons heeft beloofd. Laat de Liefhebbende rechterhand van de Heer ons beschermen en ons helpen in moeilijke tijden, zodat we voor de Heilige Drie-eenheid kunnen staan wanneer we verantwoording afleggen, Hem loven en zegenen voor nu en voor altijd, tot in alle eeuwigheid. Amen.

Evangelie: Lucas 16:1-31

Rijkdom en gerechtigheid

161Hij richtte zich ook tot zijn ​leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn ​heer​ mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn ​heer​ bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn ​heer​ schuldig?” 6“Honderd ​vaten​ ​olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8En de ​heer​ prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De ​kinderen​ van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de ​kinderen​ van het licht. 9Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige ​tenten​ worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.

10Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste is ook oneerlijk als het om veel gaat.11Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede ​liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’

14De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor hem op. 15Maar ​Jezus​ zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen altijd voor ​rechtvaardig​ doorgaan, maar God kent uw ​hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.

16De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het ​koninkrijk van God​ verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt. 18Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt ​overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt ​overspel.

19Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn ​linnen​ en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20Een bedelaar die ​Lazarus​ heette, lag voor de ​poort​ van zijn huis, overdekt met ​zweren. 21Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de ​tafel​ van de rijke man; maar er kwamen alleen ​honden​ aanlopen, die zijn ​zweren​ likten. 22Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de ​engelen​ weggedragen om aan ​Abrahams​ ​hart​ te rusten. Ook de rijke stierf en werd ​begraven. 23Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte ​Abraham​ met ​Lazarus​ aan zijn zijde. 24Hij riep: “Vader ​Abraham, heb medelijden met mij en stuur ​Lazarus​ naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25Maar ​Abraham​ zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl ​Lazarus​ niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29Abraham​ zei: “Ze hebben ​Mozes​ en de profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30De rijke man zei: “Nee, vader ​Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31Maar ​Abraham​ zei: “Als ze niet naar ​Mozes​ en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’

11 maart 2018

‘Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven’. – Lucas 18:1

Geschriften van de dag: Luc. 17:20 – 18:14, Marc. 13:1-37, Jes. 65:8-25, Filip. 3:1 – 4:9,

De zondagen van het Grote Vasten zijn als een gouden reeks en ook deze zondag heeft een belangrijke boodschap voor ons. Het is voor ons geloof en onze geestelijke ontwikkeling heel belangrijk om continu en onvermoeid (zonder te vervelen) te bidden. Daarom roept God ons op om te bidden, bovendien roept Hij ons op om onvermoeid te bidden. Verveling is een teken van ongeloof. Als we ons vervelen, betekent dit dat we ons concentreren op de omstandigheden en niet op God. Vreugde is een teken van geloof. Als we geloven dat God onze gebeden hoort en ze zal beantwoorden, dan is dit een reden om ons te verheugen en niet om ons te vervelen.

Bidden is ook een teken van berouw. We vragen God om bijna alles maar hebben we ons ooit echter wel afgevraagd of we God de gelegenheid geven om iets voor ons te doen of om onze smeekbedes waar te maken? Die gelegenheid is ons berouw en geloof. Spijt betekent niet huilen om het verleden, maar naar God kijken, horen wat God tegen ons zegt en de verzoening met God te hervinden.

Als we de rol en het belang van het gebed in het leven begrijpen, waarom God ons gebiedt om constant te bidden, dan zullen we zeker willen dat het gebed een onafscheidelijk deel van ons leven is.

Om drie belangrijke redenen, beveelt God ons te bidden:

Ten eerste, omdat in een gebed we ons vertrouwen en nederigheid jegens God uiten. Aan het einde van de gelijkenis van de ‘onrechtvaardige rechter’ voegt Jezus toe: “Maar als de Mensenzoon komt, zal hij geloof vinden op aarde?” (Luc. 18:8. Dus, tijdens ons gebed, drukken we ons vertrouwen, onze hoop en onze nederigheid tegenover God uit.

Ten tweede, met het bidden richten we ons tot God, praten we met God. Adam sprak in de hemel met God. In Genesis 4:26 is ook het voorbeeld van Set zijn zoon Enos, die de naam van de HEER aan begon te roepen, ofwel hij bad en de vulde de leegte in zijn ziel daarmee. Het paradijs was prachtig, maar God maakte die schoonheid en zaligheid volmaakt, door met Adam te spreken. Tegenwoordig spreekt God ook tot ons met zijn heilige boodschappen en Evangeliën, waarmee de leegte van onze ziel gevuld wordt.

Ten derde, met bidden helpen we elkaar. Denk aan het voorbeeld van de apostel Paulus, die in zijn brieven vaak hiertoe aanspoorde: “Bid voor ons”. Bidden is de beste hulp voor een familielid, een vreemde of een vriend.

Dus, tijdens het bidden drukken we ons vertrouwen in God uit, praten we met God en helpen we elkaar. Volharding, voortdurende strijd, onvermoeide gebed, onwrikbaar vertrouwen en hoop zijn afhankelijk van ons, en de zegen is afhankelijk van God en aan Hem alle glorie tot in de eeuwigheid. Amen.

Evangelie: 18:1-8

181Hij vertelde hun een ​gelijkenis​ over de noodzaak om altijd te ​bidden​ en niet op te geven: 2‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3Er woonde ook een ​weduwe​ in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.”4Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5toch zal ik die ​weduwe​ recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6Toen zei de ​Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten?8Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de ​Mensenzoon​ komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’

 

18 maart 2018

‘Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie mij niet meer zien, tot de tijd dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’ – Matteüs 23:39

Geschriften van de dag: Luc. 21:5-38, Jes. 66:1-24, Kol. 2:8 – 3:17, Mat. 22:34 – 23:39

In alles wat verband houdt met het verleden en het heden van een persoon, hebben we de gelegenheid om erover te spreken en te oordelen. Maar hetgeen dat gerelateerd is aan de toekomst, zoals de Heer Jezus zei, is niet aan mensen gegeven om te onderzoeken. De menselijke mogelijkheden, de cognitieve capaciteit, is beperkt en staat ons niet toe om de toekomst te voorzien. Bovendien is het zelfs niet nodig voor onze redding, omdat de tijd van de wederkomst, zoals Christus zei, alleen God de Vader kent.

Voordat Christus deze wereld verliet, vertelde Jezus op symbolische wijze tegen de apostelen, jullie zullen niet vergaan tot Ik kom. Daarom wachtten enkele apostelen en gelovigen zelfs na een paar jaar na de opstanding van Christus op de wederkomst van de Heer.

Ook na de apostelen wachtten anderen op de wederkomst, voor in het jaar 1000. Ook in onze dagen is het een speculatie voor veel mensen, vooral sektes gebruiken dit om mensen in spanning en angst te houden. Echter, zoals de Heer Jezus zei, is het niet nodig om je zorgen te maken en pogingen verspillen om over de wederkomst te speculeren. Er wordt van ons maar één ding verwacht, om altijd klaar te zijn voor de wederkomst. Christus illustreert dit perfect: “Als de heer des huizes had geweten in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan zou hij wakker gebleven zijn en niet in zijn huis hebben laten inbreken. Daarom moeten jullie ook altijd klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht” (Matteüs 24: 43-44).

Het tweede punt dat verbonden is met de wederkomst is dat het idee van compensatie erop gebaseerd is. In onze geloofsbelijdenis (credo) lezen we: “De rechtvaardigen zullen het eeuwige leven hebben, en de schuldigen zullen de eeuwige pijniging ondergaan.” De vereffening, ongeacht of een persoon een gelovige is of zichzelf als ongelovig beschouwd, is aanwezig in zijn innerlijke gevoelens en is voelbaar. Velen van ons hebben in hun ervaringen in het geestelijk leven gemerkt dat de vereffening (compensatie) op een bepaalde actie niet op zich laat wachten en in dit leven komt. Dit herhaalt zich vaak en is het toonbeeld van de vereffening die plaats zal vinden tijdens de wederkomst.

God staat de gelovige niet toe om zonder ervaring het feit van de wederkomst te ervaren maar geeft hen de mogelijkheid om zich in dit leven te overtuigen dat de wederkomst bestaat, waarbij de eerlijke van de zondaren gescheiden zullen worden. Hierdoor voelen voor onze daden in dit leven, en vinden we in onze innerlijke ervaringen de bevestiging, dat de vereffening daadwerkelijk zal plaatsvinden in ieders leven. We worden ervan overtuigd dat de vereffening ook zal plaatsvinden in het leven van degenen die voor ons staan, maar om de een of andere reden denken we dat de vereffening alleen voor ons geldt, de tegenslagen en mislukkingen alleen ons overkomen. Ieder persoon weet wat voor ervaringen hij of zij heeft in zijn of haar innerlijk. Daarom moet iedere Christen zijn leven opbouwen onder het licht van de vereffening.

De wederkomst van de Heer heeft een aantal voortekenen, zoals hongersnoden, oorlogen, vervolgingen die vandaag de dag aan de gang zijn, en er is nooit een tijd geweest dat er geen hongersnood, oorlog of vervolging is geweest. De Heer zelf is ook de heer over de tijd en Hij zal de tijd van de wederkomst zelf bepalen. Van ons wordt alleen vereist dat we altijd klaar staan voor de wederkomst van de Heer, om altijd gereed te zijn met onze goede daden, met onze goede wil, met liefdadigheid, met naastenliefde, met liefde voor elkaar en met de door God geschonken gave om te streven naar het goede.

Evangelie: Mattheus 22:34 – 23:39

34Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. 35Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een ​wetgeleerde: 36‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37Hij antwoordde: ‘Heb de ​Heer, uw God, lief met heel uw ​hart​ en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dat is het grootste en eerste gebod. 39Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’

41Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde ​Jezus​ hun deze vraag:42‘Wat denkt u over de ​messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van ​David,’ antwoordden ze. 43Jezus​ vroeg: ‘Hoe kan ​David​ hem dan, geïnspireerd door de Geest, ​Heer​ noemen? Want hij zegt:44“De ​Heer​ sprak tot mijn ​Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 45Als ​David​ hem dus ​Heer​ noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ 46En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen.

Wee de schriftgeleerden en de farizeeën

231Daarna richtte ​Jezus​ zich tot de menigte en tot zijn ​leerlingen​ 2en zei: ‘De ​schriftgeleerden​ en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de ​stoel van ​Mozes. 3Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. 4Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. 5Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun ​gebedsriemen​ en maken de ​kwastjes​ aan hun ​kleren​ langer, 6ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in ​synagogen, 7en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen ​rabbi​ te worden genoemd.8Jullie moeten je niet ​rabbi​ laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel.10Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de ​messias. 11De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. 12Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.

13Wee jullie, ​schriftgeleerden​ en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het ​koninkrijk van de hemel. Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe.

15Wee jullie, ​schriftgeleerden​ en farizeeën, huichelaars, jullie bereizen landen en zeeën om één enkele ​proseliet​ te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie tot een hellekind in het kwadraat.

16Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden.” 17Dwaas zijn jullie en ​blind, wat is nu van meer waarde: het goud of de ​tempel​ die het goud ​geheiligd​ heeft? 18Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het ​altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden.” 19Blind​ zijn jullie, wat is nu van meer waarde: de offergave of het ​altaar​ dat de offergave heiligt? 20Wie dus zweert bij het ​altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. 21En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. 22En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij hem die daarop gezeten is.

23Wee jullie, ​schriftgeleerden​ en farizeeën, huichelaars, jullie geven ​tienden​ van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, ​barmhartigheid​ en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. 24Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een ​kameel​ wegslikken.

25Wee jullie, ​schriftgeleerden​ en farizeeën, huichelaars, de buitenkant van ​bekers​ en ​schalen​ spoelen jullie af, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. 26Blinde farizeeër, spoel eerst de binnenkant van de ​beker​ om, dan wordt de buitenkant vanzelf ook schoon.

27Wee jullie, ​schriftgeleerden​ en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. 28Zo lijken ook jullie voor de mensen uiterlijk op rechtvaardigen, terwijl jullie innerlijk vol huichelarij en wetsverachting zijn.

29Wee jullie, ​schriftgeleerden​ en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, 30en jullie zeggen: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de ​moord​ op de profeten.” 31Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie ​kinderen​ zijn van hen die de profeten vermoord hebben. 32Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! 33Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de ​Gehenna?

34Dat is de reden waarom ik profeten en wijzen en ​schriftgeleerden​ naar jullie zal sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, ​kruisigen​ zelfs, en anderen in jullie ​synagogen​ ​geselen​ en van stad tot stad vervolgen.35Al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten zal jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van ​Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het ​heiligdom​ en het ​brandofferaltaar.36Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. 37Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je ​kinderen​ niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild. 38Jullie stad wordt eenzaam aan haar lot overgelaten.39Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie mij niet meer zien, tot de tijd dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de ​Heer!”’

25 maart 2018

“Gezegend hij die komt als koning, in de naam van de Heer! Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste” – Lucas 19:38

Geschriften van de dag: Luc. 18:31-19:48, Spr. 8:22-31, Hoog. 1:1 – 2:16, Hoog. 5:1, Hoog. 6:8-11, Jes. 62:11-12, Zach. 9:9-15, Bar. 4:36 – 5:4, Mat. 20:29 – 21:17, Mat. 24:27-35, Marc. 10:46 – 11:11, Joh. 11:1-46, Joh. 12:12-23, Joh. 12:44-50, Filip. 4:4-7, Efez. 1:3-10, 1 Petrus 1:3-9

Meer dan eenentwintig eeuwen geleden trad Jezus, als Verlosser en Heer van de vrede, plechtig Jeruzalem binnen. De verblijde woorden uit het hart van de verwelkomende mensen zongen constant: “Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer.” (Marc. 11:9). De weg van Jezus naar Jeruzalem was bedekt met de takken van palmbomen en olijfbomen. ‘Hosanna’ betekent ‘gezegend zal zijn’. Velen waren in de war en vroegen zich af: ‘Wie komt er aan?’ waarop ze antwoord kregen dat het Gods Zoon is, die een zegevierende intocht maakt naar Jeruzalem. Onze Heer kwam Jeruzalem binnen als een eenvoudige, heldere en arme man die op een nederige ezel zat. In tegenstelling tot Zijn eenvoudigheid, verwelkomden de mensen Hem met een koninklijk ontvangst.

Deze prachtige ontvangst heeft het verdriet van Christus echter niet verlicht en Lucas de Evangelist zegt: Hij kwam met blijdschap binnen, maar toen Hij Jeruzalem zag, weende Hij over de mensen en huilde en zei: Kom nu, mijn volk, kom op dit moment, wanneer het einde van mijn aardse missie zijn einde bereikt heeft, ‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu (Luc. 19:42).

Verschillende individuen zijn op verschillende tijden op deze wereld gekomen, hebben de zoektocht naar vrede tot hun missie gemaakt en geprobeerd om het streven van mensen naar vrede te bevredigen. Er zijn mensen geweest die vrede op de aarde wilden brengen door middel van vernielingen en ongekende massamoorden. Echter kun je geen vrede bereiken door vernieling, met massamoorden en veroveringen. Vrede is de vrucht van gerechtigheid en gerechtigheid is het natuurlijke streven en ontwikkeling van de mens. Gerechtigheid kun je niet bereiken met gevechten. Rechtvaardigheid is de natuurlijke staat van de mens, het antwoord op ieders verwachtingen. Vrede komt en verblijft in onze ziel pas wanneer we die rechtvaardigheid zien herstellen, tevens en vooral in ons eigen leven.

Ook vandaag verlangen we naar vrede, naar de waarheid, gerechtigheid en veiligheid, solidariteit en broederschap. En wat kan al onze verlangen vullen, onze honger en dorst stillen? Soms proberen wij onze verlangen voor vrede, veiligheid, solidariteit op straat te stillen, door middel van lege woorden van zelfverklaarde redders. Maar er is maar één Redder, en Hij kwam die gerechtigheid en vrede ons brengen niet door middel van geweld, maar koos ervoor om zelf gemarteld te worden en niet om te martelen. Hij koos ervoor om zelf te sterven voor Zijn gepreekte waarheid, dan om ervoor te doden. Daarom verkondigde Jezus tijdens zijn aardse prediking: ‘Overdenk eens goed wat ik wil zeggen: “Barmhartigheid wil ik, geen offers.”’ (Mattheüs 9:13).

Het voorbeeld van Christus is inderdaad een groots voorbeeld voor christenen. Hij is onze Verlosser, Hij is onze Apostel, Hij is onze Heer. Hij zei dat een christen de voorkeur dient te geven aan het sterven door gerechtigheid, vrijheid en vrede in plaats van te doden daarvoor. Een grotere eer dan het martelaarschap voor de waarheid, is er niet voor een christen. Alleen daardoor is het dat gedurende tweeduizend jaar de christelijke vrede en gerechtigheid zich heeft verspreid tussen het volk en niet uitgeput is.

Vandaag hebben we de mogelijkheid om voorgoed de door Christus gebrachte vrede, waarheid en rechtvaardigheid te accepteren en door Hem en door Zijn gevestigde Heilige Kerk de werkelijke waarden te erkennen.

Daarom moeten wij, wedergeboren met de boodschap van deze dag, de wil hebben om het kwaad en de vreemde gewoonten van ons af te duwen en het geloof in de Zoon van God stevig vast te houden. We moeten in staat zijn Christus’ triomfantelijke toegang tot ons hart veilig te stellen, zodat we in deze aardse tijd meer de nadruk leggen op tijdloze waarden en door middel van onze levens, onze relaties en daden inwoners kunnen worden in het eeuwige leven en van het hemelse rijk.

Evangelie: Lucas 19:28-48

28Na deze woorden trok ​Jezus​ verder, op ​weg​ ​naar Jeruzalem.

Intocht in Jeruzalem

29Toen hij Betfage en Betanië bij de ​Olijfberg​ naderde, stuurde hij twee van de ​leerlingen​ vooruit 30en zei tegen hen: ‘Ga naar het dorp daarginds. Daar zullen jullie een vastgebonden veulen vinden, dat nog nooit door iemand bereden is. Maak het los en breng het hier. 31Als iemand jullie vraagt: “Waarom maken jullie het los?” moeten jullie antwoorden: “De ​Heer heeft het nodig.”’ 32De beide ​leerlingen​ gingen op ​weg​ en vonden het veulen, precies zoals ​Jezus​ had gezegd. 33Toen ze het dier losmaakten, vroegen de eigenaars hun: ‘Waarom maken jullie het los?’34Ze antwoordden: ‘De ​Heer​ heeft het nodig.’ 35Daarna brachten ze het veulen naar ​Jezus. Ze wierpen hun mantels over het dier en lieten ​Jezus​ erop zitten. 36Onderweg spreidden de ​leerlingen​ hun mantels voor hem op de grond uit. 37Toen hij op het punt stond de ​Olijfberg​ af te dalen, begon de hele groep ​leerlingen​ vol vreugde en met luide stem God te prijzen om alle wonderdaden die ze hadden gezien. 38Ze riepen: ‘Gezegend hij die komt als ​koning, in de naam van de ​Heer! ​Vrede​ in de hemel en eer aan de Allerhoogste!’ 39Enkele farizeeën in de menigte zeiden tegen ​Jezus: ‘Meester, berisp uw ​leerlingen.’ 40Maar hij antwoordde: ‘Ik zeg u: als zij zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen.’

41Toen hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te huilen over het lot van de stad. 42Hij zei: ‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat ​vrede​ kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je ​omsingelen​ en je van alle kanten insluiten. 44Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je ​kinderen​ verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’

45Hij ging naar de tempel, waar hij de handelaars begon weg te jagen,46terwijl hij hun toevoegde: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van ​gebed​ zijn,” maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’47Dagelijks gaf hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de ​schriftgeleerden​ en de leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen,48maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen.