1 juli 2018
“En nadat hij de mensen opdracht had gegeven op het gras te gaan zitten, nam hij de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak het zegengebed uit en brak de broden; hij gaf ze aan de leerlingen, en de leerlingen gaven ze door aan de mensen” (Matteüs 14:19).
Het evangelie van vandaag vertelt ons hoe de Heer Jezus op wonderbaarlijke wijze vijf broden en twee vissen vermenigvuldigde en meer dan vijfduizend mensen voedde.
De vermenigvuldiging van het brood was niet het eerste wonder van Christus. Vóór die tijd had Jezus een verlamde man genezen (Matteüs 9:2),de dochter van Jaïrus opgewekt (Matteüs 14: 25), evenals twee blinden en stommen genezen (Matteüs 9: 29) en heeftdaarnaast nog andere wonderen verricht. Echter, zowel de apostelen als de mensen realiseerden zich niet en kenden niet wie Christus was.
En daarom bereidde Christus het publiek voor, alvorens het verrichten van een wonder.
Bij het vallen van de avond kwamen de leerlingen naar Jezus toe en zeiden: “Dit is een afgelegen plaats en het is al laat. Stuur de mensen weg, laat ze naar de dorpen gaan om eten voor zichzelf te kopen”(Matteüs 14:15). Jezus vroeg vervolgens aan Filippus waar het mogelijk is om brood te kopen voor de mensen. Deze woorden van Christus waren ervoor om te zien in hoeverre de apostelen hem vertrouwden na het zien van zoveel wonderen. Zo niet, dan had hij al besloten wat te doen. Hij gaf de apostelen de opdracht om te gaan kijken wat ze hadden. Ze meldden dat een jonge man slechts vijf broden en twee vissen heeft.
Christus nam de vijf broden en twee vissen in zijn handen, met zijn ogen opheffend naar de hemelse Vader, biddend en zegenend terwijl hij het brood brak om het aan de discipelen te geven, en de discipelen aan de mensen.
In het wonder van het brood onthult de Heer zijn barmhartigheid aan de zwakken. Hij had genade met de mensen die Hem zonder voedsel gevolgd hebben naar verlaten plaatsen en honger hadden.
En de mensen? Dankzij dit wonder beseften de mensen dat hun Verzorger bovenmenselijke capaciteiten had. Rekening houdende daarmee wilden de mensen Jezus tot koning uitroepen.
Jezus verkondigen als koning had nog een belangrijke reden. De Heer openbaarde zoveel noodzakelijke waarheden aan Zijn luisteraars om de perfectie van het menselijk leven te bereiken, dat de mensen enthousiast en opgewonden zouden moeten roepen: “Zie, onze langverwachte Leraar, laat ons Hem volgen, waar Hij ook zal zeggen.” Maar nee. De mensen besluiten hun Koning pas te verkondigen nadat ze tevreden zijn en voldoen aan hun meest veeleisende fysieke eisen op dat gegeven moment.
De psychologie van de moderne mens is bijna zoals die van de inwoners van het oude Galilea. Jezus accepteerde niet de wens van het volk om Hem tot koning te verkondigen, net zoals Hij destijds de verleiding van satan niet aanvaarde, die hem macht over de wereld aanbood, want het Koninkrijk van God is niet van deze wereld. De waarden van deze wereld, die voor ons heel belangrijk lijken, vervagen in het licht van Goddelijke gerechtigheid, tot een hoopje as van vruchteloze hoop. “U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat een eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven” (Johannes 6:27).
Evangelie: Mattheüs 14:13-21
De eerste wonderbare spijziging
13En toen Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar met een schip naar een eenzame plaats, alleen; en de menigte, die dat hoorde, volgde Hem te voet vanuit de steden. 14En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte, en Hij was innerlijk met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken. 15Toen het avond werd, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is nu verstreken; stuur de menigte weg, zodat zij naar de dorpen kunnen gaan om voor zichzelf voedsel te kopen. 16Jezus zei echter tegen hen: Het is niet nodig dat zij weggaan, geeft u hun te eten. 17Maar zij zeiden tegen Hem: Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen. 18Hij zei: Breng ze hier bij Mij. 19En Hij gaf de menigte opdracht op het gras te gaan zitten; en Hij nam de vijf broden en de twee vissen, en terwijl Hij opkeek naar de hemel, zegende Hij ze. En toen Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de menigte. 20En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol. 21Zij die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld.
8 juli 2018
Vandaag is een van de vijf hoofdzakelijke feestdagen van onze Heilige Kerk, de transfiguratie van onze Heer Jezus Christus, die plaatsvond op de berg Tabor. Dit feest vertelt ons wie wij volgen en op wie we onze hoop vestigen.
Enkele weken vóór Zijn kruisiging vroeg de Heer Jezus aan zijn discipelen: “’Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’ Ze antwoordden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’” (Matt. 16:13-14)
Voor Jezus was echter de mening van anderen niet van belang, maar die van Zijn discipelen en dus vroeg Hij hen: “En wie ben ik volgens jullie?’ ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God,’ antwoordde Simon Petrus. Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Gelukkig ben je, Simon Barjona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel.” (Matt. 16:15-17)
Het was voor de Heere Jezus niet van belang wat de wereld over Hem zei. Jij, die Christen is, die Christus volgt, voor jou is het antwoord op wie Christus is belangrijk.
Onze Heer is geen gewoon mens,God is in Hem.Hij is net als wij, maar er is iets heel anders in Hem dan in onszelf. God bestaat in hem en daarom verdient Hij dat wij Hem volgen en onze hoop op Hem te vestigen, want “Hij is God uit God” en “Licht uit Licht”.
Maar de Heere Jezus wilde niet dat wij Hem blindelings zouden volgen. Daarom beklom Hij na dit gesprek een berg samen met drie van Zijn discipelen; Petrus, Jakobus en Johannes om samen te bidden. En terwijl Jezus aan het bidden was, veranderde Hij van gedaante voor de ogen van zijn discipelen … “En Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn klederen werden wit als licht” (Matt. 17:2). Op dat moment verschijnen ook de profeten Mozes en Elia en beginnen ze met Christus te spreken. De apostelen willen niet dat deze verschijning eindigt en dat zij van de berg van Tabor moeten afdalen. De apostel Petrus wendt zich tot Jezus. ” Heere, het is goed dat wij hier zijn; laten wij, als U wilt, hier drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een, en een voor Elia.” Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!”. Ten slotte vallen de doodsbange apostelen op de grond en durven ze hun hoofd niet meer op te heffen. En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: “Sta op en wees niet bevreesd.” Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen. (Mattheus 17:2-8)
De discipelen geloofden dat Jezus de Zoon van God was, zij waren met hun eigen ogen getuigen, en zouden later het goede getuigen, zeggende:”In Jezus van Nazareth zit goddelijkheid verborgen, en wij hebben dat met onze eigen ogen gezien”.
De Heer Jezus heeft niet alleen in het verleden wonderen verricht. De Heer Jezus verricht ook vandaag wonderen, want Hij is God is en Hij is overal. Hij kan onze harten betreden en ons veranderen. Jezus was getransfigureerd van gedaante. We vieren vandaag deze glorieuze verschijning.
Dat wat met de Heer Jezus is gebeurd, moet ook met ons gebeuren, ook wij moeten getransformeerd worden, we moeten als Christus zijn, en Christus is diegene die deze verandering in ons kan maken door Zijn Geest in ons te zenden en onze wezen en onze natuur te veranderen. De stem die tijdens de transfiguratie uit de hemel is gehoord, die stem moeten wij ook waardig zijn. Onze transfiguratie zal zo vervuld worden dat de Heer tegen ons zal zeggen:”Je bent mijn geliefde zoon”. Dat is ons uiteindelijke doel en elke Christen streeft zijn hele leven lang daarnaar.
Evangelie: Mattheüs 16:13 – 17:13
De belijdenis van Petrus
13Toen Jezus gekomen was in het gebied van Caesarea Filippi, vroeg Hij aan Zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? 14Zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen: Jeremia of een van de profeten. 15Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben? 16Simon Petrus antwoordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. 17En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. 18En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. 19En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. 20Toen verbood Hij Zijn discipelen dat zij tegen iemand zouden zeggen dat Hij, Jezus, de Christus, was.
Eerste aankondiging van het lijden
21Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt. 22En Petrus nam Hem apart en begon Hem te bestraffen; hij zei: God zij U genadig, Heere, dit zal beslist niet met U gebeuren! 23Maar Hij keerde Zich om en zei tegen Petrus: Ga weg achter Mij, satan! U bent een struikelblok voor Mij, want u bedenkt niet de dingen van God, maar die van de mensen.
Aansporing tot zelfverloochening
24Toen zei Jezus tegen Zijn discipelen: Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen. 25Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen om Mij, die zal het vinden. 26Want wat baat het een mens, als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt? Of wat zal een mens geven als losprijs voor zijn ziel? 27Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, met Zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden. 28Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk.
De verheerlijking op de berg
171En na zes dagen nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broer, met Zich mee en bracht hen op een hoge berg, alleen hen. 2En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd; Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht. 3En zie, aan hen verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken. 4Petrus antwoordde en zei tegen Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; laten wij, als U wilt, hier drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een, en een voor Elia. 5Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem! 6En toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich met het gezicht ter aarde en werden zeer bevreesd. 7En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: Sta op en wees niet bevreesd. 8Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen. 9En toen zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun: Vertel niemand van wat u gezien hebt, totdat de Zoon des mensen opgestaan is uit de doden. 10En Zijn discipelen vroegen Hem: Waarom zeggen de schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen? 11Jezus antwoordde en zei tegen hen: Elia zal wel eerst komen en alles herstellen. 12Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en ze hebben hem niet erkend, maar ze hebben met hem gedaan alles wat ze wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden. 13Toen begrepen de discipelen dat Hij tot hen over Johannes de Doper gesproken had.
15 juli 2018
“Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader, Die in de hemelen is.” (Matteüs 18.10-11).
Dit deel van de Evangelie wordt gevolgd door het verhaal van het verloren schaap, dat Christus ons heeft verteld. Dit gaat over hoe een man honderd schapen had en één daarvan verloor en hoe hij de negenennegentig schapen op de berg achterliet en op zoek ging naar het ene verloren schaap. Toen hij de verloren schaap vond, legde hij vol vreugde het schaap op zijn schouders en droeg het terug naar de kudde.
Christus leert ons dat God in de hemel niet wil dat één van deze kinderen verloren gaat. Hier wordt duidelijk dat het God niet uitmaakt hoe klein of hoe oud iemand is. Het verschil tussen jong en oud hebben wij bedacht. Vooral in de tijd van Christus, werden kinderen als niet belangrijke mensen beschouwd omdat ze toch niks konden doen. Christus leert ons door deze boodschap dat niemand veracht moet worden, dat we niemand moeten verleiden, niet de oorzaak moet zijn van iemands verzoeking. Daarbij, wanneer Christus over het verloren schaap spreekt, richt Hij zich deels tot de Farizeeën, en bedoeld Hij met de “verloren schapen” de schuldigen.
Allereerst moeten wij begrijpen wie de herder is. Als we in het Evangelie praten over herder, bedoelen we onze Heer Christus. Herders worden in het evangelie beschreven als dappere en zorgzame mensen, die tegen de kou en tegen de hitte konden vechten, de gevaren van de nacht aandurfden, gevechten aangingen met wilde dieren om hun kudde te beschermen. Maar de herders hadden ook de mogelijkheid om meer na te denken, om aandachtiger en biddend met God te zijn. Het was geen toeval dat juist bij de herders de engelen kwamen in de nacht in Bethlehem. Het was tevens geen toeval dat Jezus zichzelf vaak met herders vergeleek, als de goede Herder.
In dit deel van het evangelie vestigt Jezus onze aandacht op de daad van de herder, wanneer hij ziet dat zijn ene schaap verloren is. Hij verliet de negenennegentig anderen op de berg en ging opzoek naar die ene verlorene. De weg was gevaarlijk en moeilijk. Hij was opzoek naar het ene verloren schaap en riep steeds zijn naam. Jezus zegt dat hij ernaar zal zoeken totdat hij het vindt, zoals in het evangelie van Lucas wordt verteld. Het schaap was zo angstig en hulpeloos dat de herder het op zijn schouders legde en vrolijk terugkeerde en niet ontevreden, hij hield van de schaap. Het verhaal is ontroerend en begrijpelijk voor ons allemaal, omdat het zo eenvoudig is en verwijst naar ieder van ons.
Jezus blijft tot op de dag van vandaag op zoek naar het verloren schaap. En ook hier, in wanhoop en angst, horen wij dezelfde stem van de goede Herder die ons roept. Hij is altijd en overal opzoek. Zijn roepende stem is zelfs in de kleinste hoekjes te horen. De stem van de goede herder zegt: “Hoe vaak heb ik mijn kinderen willen verzamelen, maar jullie wilden dat niet.” En als een persoon ooit terugkeert naar God, dan wordt hij geleid door God zelf. Goddelijke barmhartigheid is precies dat Jezus opzoek is naar ons en Zich richt op de verlorenen. De herder gaat op zoek naar slechts één verloren schaap, net zoals Christus voor de ene zondaar naar de aarde zou komen. Hij verliet de negenennegentig schapen en deze negenennegentig schapen vertegenwoordigen de engelen. De engelen, die Hij in de hemel achterliet en opzoek ging naar de ene verlorene. Dit evangelische verhaal openbaard de goddelijke liefde die gericht was op de zondaar, de behoeftige die de kracht van God nodig heeft en gebrek had aan Gods hulp. Wat denken wij van de vraag die Christus aan de Farizeeën en ook aan ons stelt? Dus als het om ons zou gaan, hoe zouden we dan handelen? Zouden we dan onderscheid maken tussen mensen op basis van hun leeftijd om onze minachting en onverschilligheid die we jegens kinderen en behoeftigen te rechtvaardigen? Of zouden deze goddelijke boodschap met nederigheid en dankbaarheid moeten houden, zodat we, wanneer wij de stem van God horen, de roeping van de Goede Herder volgen. En wanneer onze naam wordt gegeven, dat we dan luisteren en naar die roeping gaan met spijt, berouw en gebed.
Evangelie: Mattheüs 18:10-14
Het verloren schaap
10Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 11Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren is. 12Wat denkt u: als iemand honderd schapen heeft, en een daarvan afgedwaald is, zal hij niet de negenennegentig andere achterlaten en in de bergen het afgedwaalde gaan zoeken? 13En als het gebeurt dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u dat hij zich daarover meer verblijdt dan over de negenennegentig die niet afgedwaald waren. 14Zo is het ook niet de wil van uw Vader, Die in de hemelen is, dat een van deze kleinen verloren gaat.
22 juli 2018
“En die twee zullen één worden;” Matteüs 19:5
Het is al een lange tijd voor niemand iets nieuws dat een scheiding in het Westen een alledaags verschijnsel is geworden en dat sterke en solide huwelijken uniek en verrassend zijn.
Alle mensen hebben de behoefte om hun ware helft, een authentieke ziel, de ware, naast hen te hebben die hen kan aanvullen en volledig kan maken. Het is dus natuurlijk dat het gevoel van geluk en ongeluk, van de meerderheid van de mensen, te maken heeft met familie en huwelijk. Mensen trouwen omdat ze denken dat ze liefhebben en dat ze hun leven naast die ene willen doorbrengen. Ze trouwen omdat ze de hoop hebben dat hun naaste hen gelukkig zal maken. Ze trouwen omdat ze bang zijn om alleen te blijven, omdat de jaren voorbij vliegen, omdat ze wensen kinderen te baren. De redenen zijn veel en gevarieerd. Maar weinigen bouwen hun huwelijk op die ene ware basis die de garantie geeft voor haar standvastigheid. Het huwelijk moet gebaseerd zijn op de Christelijke. Het huwelijk is immers niet alleen een ritueel of een mooie ceremonie, maar een sacrament, een van de zeven heilige sacramenten van de kerk.
Het uiteindelijke doel van de mens, om zich te verenigen met de Goddelijke werkelijkheid, moet hem gedurende het hele leven te leiden ongeacht of hij getrouwd is of niet. De drang van beiden om dit doel te bereiken zal het huwelijk stabiel en duurzaam houden. Johannes de doper zegt: ‘’God is liefde’’ (1 Johannes 4:8). Paulus de apostel openbaart op zijn beurt de liefdesformule voor ons. ‘’Liefde is geduldig, vriendelijk. Liefde is niet jaloers, haat niet, wordt niet arrogant, gedraagt zich niet onfatsoenlijk, zoekt zichzelf niet, wordt niet boos, doet geen kwaad, wordt niet blij om onrechtvaardigheid, maar verheugt zich naar de waarheid, heeft geduld voor alles, gelooft alles, houdt altijd hoop, verdraagt alles. De liefde verdwijnt nooit.’’ (1 Korinthiërs 13: 4-8)
Deze formule is ook een formule van geluk, want als je heel attent leest wat voor soort goddelijke eigenschappen de liefde heeft, zal je je realiseren dat toepassing ervan in het leven ons zal behoeden voor alle meningsverschillen, gekkigheid en beledigingen, die de basis van het huwelijk ondermijnen.
Het nieuwe stel legt in voor het altaar het fundament van hun gezin, om elkaar met wederzijdse liefde gelukkig te maken, verantwoordelijkheid voor elkaar te dragen, om samen de vreugde en het verdriet van het gezamenlijke leven te dragen en samen richting het Koninkrijk van God te lopen.
Evangelie: Mattheüs 19:3-12
3En de Farizeeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken en zeiden tegen Hem: Is het een man toegestaan zijn vrouw om allerlei redenen te verstoten? 4En Hij antwoordde en zei tegen hen: Hebt u niet gelezen dat Hij Die de mens gemaakt heeft, hen van het begin af mannelijk en vrouwelijk gemaakt heeft, 5en gezegd heeft: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn, 6zodat zij niet meer twee zijn, maar één vlees? Dus, wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden. 7Zij zeiden tegen Hem: Waarom heeft Mozes dan geboden een echtscheidingsbrief te geven en haar te verstoten? 8Hij zei tegen hen: Mozes heeft vanwege de hardheid van uw hart u toegestaan uw vrouw te verstoten; maar van het begin af is het zo niet geweest. 9Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot anders dan om hoererij en met een ander trouwt, die pleegt overspel, en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel. 10Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Als de zaak van de man met de vrouw er zo voor staat, is het beter niet te trouwen. 11Maar Hij zei tegen hen: Niet allen vatten dit woord, maar alleen zij aan wie het gegeven is. 12Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn; en er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn; en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie dit vatten kan, laat die het vatten.
29 juli 2018
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (Johannes 3:16)
“Liefde is de straling van God. De classificatie van verschillende vormen van liefde in het menselijke en openbare leven is puur voorwaardelijk, liefde is één, het is de bloei van de menselijke persoonlijkheid, de persoonlijkheid die het vormsel van God op zich draagt. Het vormsel, of hoe de Bijbel het noemt, het beeld van God. Het beeld van God is liefde” – Garegin I Katholikos van alle Armeniërs.
Inderdaad, liefde is een van de centrale ideeën van de christelijke leer, als het natuurlijk niet de meest gecentraliseerde is.
Als in de gedachte van een zwakgelovige de vraag opkomt hoeveel God van de wereld en de mens hield, en in hoeverre de mens verplicht is om God met liefde te beantwoorden, is het voldoende om enkel te herinneren dat de Goddelijke liefde niet alleen de wereld heeft geschapen (Genesis 1-2), niet alleen de mens, waardoor de mens een goddelijk beeld en gelijkenis kreeg (Genesis 1:26), maar schonk hem ook een niet weg te nemen schat, namelijk vrijheid. God schonk ons niet alleen de wet, de Profeten en wijsheid, maar heeft Zichzelf ontledigd door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood (Filippenzen 2:7-8). Zoals ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelf voor ons heeft overgegeven als een offergave en slachtoffer, tot een aangename geur voor God (Efeziërs 5:2).
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (Johannes 3:16). ‘God is liefde’ zegt de apostel Johannes (1 Johannes 4:16). Hij is liefde in zijn leer, Hij is liefde in zijn werk, Hij is liefde in zijn marteling, Hij is liefde, ook aan het kruis. De liefde van de Levendige stroomde van het kruis naar de harten van de mensen, vanaf daar ontvingen de mensen de redding. En hoeveel de mens ook ondankbaar doorging en doorgaat met het opnieuw kruisigen van zijn Redder, oftewel doorgaat met het begaan van zonde, terwijl de mens heeft de gave heeft gekregen om zich daarvan te ontdoen.
Echter, God is een ‘weldoener en almachtig’ (St. Grigor Narekatsi) ‘Hij aanvaardt ons als een verloren zoon (Lucas 15: 11-32) en bekleedt ons met het voormalige gewaad dat werd ontnomen door de zonde’ (St. Nerses Shnorhali).
Voor de mens is het in de regel, bijzonder om te houden van de schoonheid, het goede, het liefdevolle, wiens Schepper en Almachtige natuurlijk God is. Hoeveel te meer moet iemand houden van zijn Schepper, want ‘de bouwer van het huis krijgt meer eer dan het huis zelf’(Hebreeën. 3:3).
Maar wie God liefheeft met heel zijn hart en voor God kiest boven alles in de wereld, streeft ernaar alles te doen in Zijn wil ( ‘U wil geschiede’ – Math. 6:10), want wie God liefheeft zal zich aan al zijn geboden houden (Johannes 14:15).
Een andere zeer belangrijke uitdrukking van het lief hebben van God is het liefhebben van je naasten. Gods wetten en profetieën zijn gebaseerd op dit en het vorige gebod. ‘Je moet je naasten liefhebben zoals jezelf’, dit is de boodschapper van onze Redder.
Hoe moeilijk dit ook is, even zo is het een belangrijk principe binnen het christendom, omdat het onmogelijk is om van God te houden en niet van God’s schepselen. Hoe bewijzen en uiten wij onze liefde voor God, als we de liefde voor onze naaste niet uiten?
Wie liefde in zich heeft, in diegene ontbreekt de haat, zoals Johannes de apostel het zegt. ‘Wie van zijn broer houdt, leeft in het licht en wordt niet verleid. Maar wie zijn broer haat, leeft in het donker, hij wandelt in duisternis en weet niet waar hij heen gaat, omdat de duisternis zijn ogen heeft verblind’ (1 Johannes 2:10-11).
Met Zijn kruisiging voor de wereld, voor ieder van ons, ‘ons van onze zonden heeft bevrijd door zijn bloed’ (Openbaring 1:5), daarmee wijst God de Redder ons dat, ‘wij ook verplicht zijn onze leven te geven voor onze broeder’ (1 Johannes 3:16). ‘Want er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden’ (Johannes 15:13).
De tien geboden van god; pleeg geen overspel, dood niet, steel niet, lieg niet, verlang niet naar andermans bezittingen enzovoort (Exodus 20:2-17), kunnen worden samengevat in een enkele zin: heb je naaste lief als jezelf. De apostel Paulus geeft een prachtig voorbeeld van liefde hebben voor je naaste door te bevelen: ‘Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft.’ (Romeinen 12:15).
Vele moeilijkheden die wij tegenkomen in ons leven ontstaan door het gebrek aan liefde voor God en de geschillen tussen mensen ontstaan door gebrek aan liefde voor elkaar. De beleving van liefde vult ons leven met vrede en rust en maakt Gods aanwezigheid in ons leven tastbaarder, dus ‘laten we de liefde van Christus kennen die alle kennis te boven gaat, opdat u zult overstromen met Gods volkomenheid.’ (Efeziërs 3:19)
Evangelie: Johannes 3:13-21
13En niemand is opgevaren naar de hemel dan Hij Die uit de hemel neergedaald is, namelijk de Zoon des mensen, Die in de hemel is. 14En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, 15opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. 16Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. 17Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. 18Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God. 19En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liefgehad, meer dan het licht, want hun werken waren slecht. 20Want ieder die kwaad doet, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet ontmaskerd worden 21Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat van zijn werken openbaar wordt dat ze in God gedaan zijn.