3 februari
“Toch blijft het vaste fundament van God staan, met dit zegel: De Heere kent wie van Hem zijn, en: Ieder die de Naam van Christus noemt, moet zich ver houden van de ongerechtigheid.” (2 Timotheüs 2:19)
De apostel Paulus geeft Timotheüs verschillende adviezen over hoe hij zich goed kan presenteren bij God; een gelovige die zich niet hoeft te schamen, standvastig blijft in zijn geloof en zijn gelovigen disciplineert. Hij spoort ons ook aan om de wegen van gerechtigheid, zachtmoedigheid en vrede te volgen. Wanneer hij over dit alles spreekt benoemt de apostel, als middelpunt van zijn verhaal, dat het fundament van God bestaat en dat het een zegel heeft. God kent zijn eigen volk, en zij die de naam van de Heer dragen zijn verre van ongerechtigheid.
Wanneer we over het algemeen kijken naar de evangeliën, de boodschappen en de gebrachte waarheid van Christus, zien we dat Gods stevige fundament niks anders is dan de kerk van Christus. Want Christus zei zelf: Ik zal mijn kerk bevestigen en de deur van de hel zal die kerk niet laten neerstorten.
Uit de woorden van de apostel Paulus is duidelijk dat God een realiteit op aarde heeft gevestigd en bevestigd, en die realiteit is de kerk die de kopie van de hemel op aarde is. Zoals we vaak in gebeden zeggen, is het koninkrijk dat Christus heeft gebracht, het koninkrijk van de hemel dat naar de aarde komt, in ons regeert en overal verspreidt. Daarom is de gevestigde fundering van God de kerk.
Zoals de apostel Paulus zegt, deze kerk heeft een zegel. De kerk maakt deel uit van een wereldwijd werk. Het is niet binnen 6 dagen geschapen, maar door Christus, met Christus en op Christus. De apostel Paulus schetst echter de inhoud en betekenis van die zegel. De kerk wordt ten eerste gepresenteerd als een bijeenkomst van Gods volk. De stenen structuur niet alleen een architecturale structuur, maar alle bijeenkomsten van diegenen die verzamelen in de naam van Christus om Hem te verheerlijken, de wereld hun geloof en getuigenis te tonen. Mensen die in de kerk van Christus leven, ademhalen, vechten en getuigen, zijn volgens de apostel de boodschappers van God. Volgens de apostel Paulus zijn dat de mensen die van ongerechtigheid afwijken, want zij roepen de naam van de Heer aan. De kerk bestaat niet uit perfecte mensen, er kunnen verschillende soorten mensen in de kerk zijn, maar het is belangrijk dat iedereen in de kerk zich realiseert dat hij niet perfect is en tegelijkertijd streeft naar perfectie. De kerk is een verzamelplaats voor evangelisten, schuldigen en zondaars die hun zondigheid en zonden onder de bogen van de kerk verzamelen, omdat ze weten dat alleen God, Christus, de redding is. Deze weg naar gerechtigheid en perfectie kan repetitief en glad zijn, gerechtigheid lijkt ver weg, maar de fundamentele waarheid is dat als iemand zich in de kerk heeft gevestigd, zijn gezicht nooit richting ongerechtigheid mag veranderen.
Evangelie: Johannes 6:39-47
39En dit is de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste dag. 40En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. 41De Joden dan morden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood dat uit de hemel neergedaald is. 42En zij zeiden: Is Hij niet Jezus, de zoon van Jozef, van wie wij de vader en moeder kennen? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald? 43Jezus antwoordde dan en zei tegen hen: Mor niet onder elkaar. 44Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. 45Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God onderwezen zijn. Ieder dan die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. 46Niet dat iemand de Vader gezien heeft, behalve Hij Die van God is; Híj heeft de Vader gezien. 47Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven.
10 februari
“zagen zij Jezus op de zee lopen en dicht bij het schip komen, en zij werden bevreesd. Maar Hij zei tegen hen: Ik ben het, wees niet bevreesd.” Johannes 6:19-20
De discipelen van Christus zeilden aan de andere kant. Jezus was de berg op gegaan om te bidden en liep vervolgens langs de kust naar de tegenoverliggende woonwijk, waar de discipelen aan het varen waren. Christus zag dat de boot gevaar liep en door de storm zou zinken en liep het water op om te helpen.
Hier zijn we getuige van een wonder. Echter is het echte wonder niet dat Christus over het water loopt, maar dat de Heer komt helpen via de kortste weg. De kortste manier om de discipelen te bereiken was over het water. Christus had niet het doel om hen te verbazen, maar om snel hulp te bieden.
Ook in onze levens blaast vaak de wind van beproevingen, die ons normale leven belemmert. En wanneer men hiertegen begint te vechten, komt God hem direct helpen. Christus leefde in de menselijke beproevingen en verwacht van ons niet alleen dat we in Hem geloven, maar ook dat we op Hem vertrouwen.
Het unieke van het christendom is niet om te geloven, maar om op God te vertrouwen.
God zorgt voor alle mensen, leidt hen naar het goede en verzorgt iedereen. De oorsprong en de geboorte van de mens hebben ook verband met de goddelijke schepping. God brengt de mens tot leven, benoemt hem op en drijft hem tot actie.
We ervaren verschillende beproevingen in het leven en dan denken we dat God ons is vergeten of ons negeert. Zelfs in het aangezicht van beproevingen wordt de goddelijke voorzorg getoond, zoals de apostel Paulus zegt: “U hebt geen beproevingen te doorstaan die niet voor mensen te dragen zijn. God is trouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: Hij geeft u met de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan.” (1 Korinthiërs 10:13)
Evangelie: Johannes 6:15-21
15Omdat Jezus nu wist dat zij zouden komen en Hem met geweld mee zouden nemen om Hem koning te maken, trok Hij Zich opnieuw terug op de berg, Hij Zelf alleen.
Jezus wandelt op de zee
16En toen het avond werd, daalden Zijn discipelen af naar de zee. 17En toen zij in het schip gegaan waren, staken zij de zee over naar Kapernaüm. En het was al donker geworden en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen. 18En de zee werd onstuimig, want er waaide een harde wind. 19En toen zij ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën geroeid hadden, zagen zij Jezus op de zee lopen en dicht bij het schip komen, en zij werden bevreesd. 20 Maar Hij zei tegen hen: Ik ben het, wees niet bevreesd. 21Zij wilden Hem dan in het schip nemen, en meteen bereikte het schip het land waar zij naartoe voeren.
17 februari
“U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven” (Johannes 6:27).
Als we het begin van hoofdstuk 6 van het evangelie van Johannes lezen, zien we gebeurtenissen aan de kust van Galilea, waar een grote menigte zich rondom Jezus verzamelde en niet alleen de lessen van de Leraar hoorde, maar ook getuige was van vele wonderen. Het was toen dat Jezus, naast het genezen van vele zieken, met vijf broden en twee vissen vijfduizend mensen voedde. Daarna was hij overgestoken naar de andere kant van het meer, waardoor mensen naar Hem op zoek gingen. Jezus zei tegen hen: “Waarachtig, ik verzeker u: u zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven” (Johannes 6:26-27). Vervolgens benadrukt Hij dit meerdere malen door te zeggen: “Ik ben het Brood dat leven geeft;” “wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven;” “wie in de Zoon gelooft zal eeuwig leven hebben” (Johannes 6:35, 40-41, 48, 51, 54, 58).
Niet alleen dit deel, maar in het hele aardse leven van Christus openbaarde Hij de ongevoeligheid en ongeloof van de mensheid. Toen mensen de kennis hadden en vele wonderen zagen, maar niet van hun verharde ziel af wilden en zich voortdurend tegen het klaarblijkelijke verzetten. Helaas geldt dit niet alleen voor de tijd van Christus, maar ook voor de hedendaagse wereld en de christenen van nu. Laten we naar onszelf en om ons heen kijken. Hoeveel mensen er wel niet zijn die de naam ‘christen’ dragen, die de kerk bezoeken en deelnemen aan de diensten, de liederen en de ceremonies kennen en zeggen dat ze geloven. Er zijn ook mensen die zeggen. “Ik hoef niet naar de kerk te gaan, ik geloof in mijn hart in mijn God en dat is genoeg.” Jakobus zegt hierover: “Wat voor nut heeft het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, en hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem zalig maken?” Het geloof is nutteloos zonder daden. “Zoals het lichaam dood is zonder de ziel, zo is ook geloof zonder daden dood” (Jakobus 2:14, 26).
Om te handelen is er een doel nodig, verlangen, kracht en vermogen. Het doel van alle christenen in hun leven is er maar één, namelijk Christus en het verlangen is het Koninkrijk van God. Voedsel geeft ons fysieke lichaam kracht en energie. Kwalitatief en voldoende voedsel geeft de mens kracht en zorgt voor het functioneren van het lichaam. Als we accepteren dat we twee lichamen hebben, het fysieke lichaam en de ziel, en bovendien erkennen dat de ziel veel belangrijker is, omdat het eeuwig leven heeft (in tegenstelling tot het fysieke), moeten we meer belang hechten aan ons geestelijk leven. De Heer Jezus zei: “Ik ben het brood dat leven geeft.” (Joh. 6:35) “Wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven” (Joh. 6:51). Dus hetgeen dat de ziel voedt, de levengevende kracht van verlossing is in Christus zelf en om dat te accepteren is geloof nodig. En wij christenen weten dat dit niet alleen een symbolische betekenis heeft, maar een levende realiteit is die wordt samengevat in het heilige der Heiligen, het Verlossende heilige Lichaam en Bloed, waar iedere gelovige iedere zondag de gelegenheid toe heeft tijdens de heilige Liturgie. Dat getuigt het woord van God wanneer Hij zegt: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn Lichaam.” “Waarachtig, Ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en Zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u” (Johannes 6:52, 54).
Zonder Gods onschatbare offer, zou de mensheid voor altijd ter dood veroordeeld zijn. Het gekruisigde Lichaam van de Heer en Zijn heilige Bloed waren de verlossing van ons leven en om de eeuwigheid te verkrijgen. En door ons te verenigen met dit offer, wordt de aanwezigheid van God in onze ziel gevestigd. Met dit heldere bewustzijn, een standvastig geloof en vreze moeten wij het heilige Communie benaderen. Hierom waarschuwen de apostel Paulus (1 Korinthiërs 11:29) en de heilige Kerkvaders tegen de onwaardige en onvoorbereide benadering van de Heilige Communie.
De heilige Communie is het “ware voedsel” dat reinigt, geneest, onze ziel voedt, door een wonderbaarlijke kracht de schijnbaar onomkeerbaar verhardende harten laat herleven, dat hoop geeft om erfgenamen van het Koninkrijk van God te worden, want geen enkel mens kan hoop hebben voor het eeuwige leven hebben zonder het nuttigen van het Lichaam en Bloed van de Heer. Katholikos Johannes van Mandakouni (403 – 490) heeft gezegd: “Bij het naderen van het Brood en de Wijn, naderen wij Jezus. We zien Hem, we raken Hem aan, we kussen Hem, we accepteren hem in ons en worden één met Zijn lichaam, onderdeel van Zijn Lichaam en kinderen van God”. Laten we het woord van de katholikos ten gehore nemen en met grote verantwoordelijkheid en vreze het door God geschonken leven gevende Brood benaderen. Het brood dat Hij vrijwillig aan ons schonk, zodat we door Christus in ons te dragen erfgenamen worden van het eeuwige leven.
Evangelie: Johannes 6:22-38
Het Brood des levens
22De volgende dag zag de menigte, die aan de overkant van de zee stond, dat daar geen ander scheepje was dan dat ene waar Zijn discipelen in gegaan waren, en dat Jezus met Zijn discipelen niet in het scheepje gegaan was, maar dat Zijn discipelen alleen weggevaren waren. 23Maar er kwamen andere scheepjes van Tiberias, dicht bij de plaats waar zij het brood gegeten hadden nadat de Heere gedankt had. 24Toen de menigte nu zag dat Jezus daar niet was, en ook Zijn discipelen niet, gingen zij zelf ook in de schepen en kwamen in Kapernaüm om Jezus te zoeken. 25En toen zij Hem gevonden hadden aan de overkant van de zee, zeiden zij tegen Hem: Rabbi, wanneer bent U hier gekomen? 26Jezus antwoordde hun en zei: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: U zoekt Mij, niet omdat u tekenen gezien hebt, maar omdat u van de broden gegeten hebt en verzadigd bent. 27Werk niet om het voedsel dat vergaat, maar om het voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven, dat de Zoon des mensen u geven zal; want Hem heeft God de Vader verzegeld. 28Zij zeiden dan tegen Hem: Wat moeten wij doen, opdat wij de werken van God mogen verrichten? 29Jezus antwoordde en zei tegen hen: Dit is het werk van God: dat u gelooft in Hem Die Hij gezonden heeft. 30Zij zeiden dan tegen Hem: Welk teken doet U dan, opdat wij het zien en U geloven? Wat voor werk verricht U? 31Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven is: Hij gaf hun het brood uit de hemel te eten. 32Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. 33Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft. 34Zij zeiden dan tegen Hem: Heere, geef ons altijd dat brood. 35En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36Maar Ik heb u gezegd dat u Mij wel gezien hebt, en toch gelooft u niet. 37Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen. 38Want Ik ben uit de hemel neergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar de wil van Hem Die Mij gezonden heeft.
24 februari
‘Nooit heeft een mens zo gesproken als deze Mens’ (Johannes 7:46)
“Nooit heeft een mens zo gesproken als deze Mens,” met deze woorden beschrijven de dienaren van de hogepriesters en de Farizeeën, die de prediking van de Heer hadden gehoord, de Heer Jezus. God schiep met Zijn woord de hele wereld en de mens. Het geschapen lichaam, de mens, gaf Hij woord. En Zijn Woord werd belichaamd als Christus. God stuurde zijn eniggeboren Zoon naar de wereld om de menselijke zonden te reinigen en de mens waardig te maken voor het beloofde paradijs. Maar Hij waarschuwde: “Maar Ik zeg u dat de mensen van elk nutteloos woord dat zij zullen spreken, rekenschap moeten geven op de dag van het oordeel.” (Mattheus 12:36). Daartegenover schiep de mens ‘vrijheid van het woord,’ stenigde Christus en veroordeelde Hem met de doodstraf.
Hoe serieus beschouwen we Gods Woord hedendaags?
Christus prijst niet degenen zalig die het woord van God horen, maar degenen die horen en leven volgens het Woord van God, leven volgens hetgeen dat ze gehoord hebben. “Gelukkiger zijn zij die naar het Woord van God luisteren en ernaar leven.” (Lukas 11:28). Wat is het voordeel van het gezaaide zaad dat geen vruchten werpt? Dit geldt ook voor het Woord van God, het Goddelijke zaad, dat niet winstgevend is als de luisteraars niet veranderen. “Wees daarom zachtmoedig en leg alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af. En aanvaard zo de boodschap die in u is geplant en die u kan redden. Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. Want wie de boodschap hoort maar er niets mee doet, is net als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt is hij vergeten hoe hij eruitzag. Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wed die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt – hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet.” (Jakobus 1:21-25).
Als we Gods woord horen en ons gedrag niet corrigeren hierop, ons niet volledig bekeren en zonden niet weigeren, vinden we geen geestelijke troost in ons hart. Het Woord van God is ons juist gegeven, zodat we het horen en we onszelf corrigeren volgens het Woord. Als we dit niet doen, zal het Woord ons niet ten goede komen, net zoals de patiënt niet geneest, als hij geen goede behandeling wil ontvangen. Op dezelfde wijze is het door God geschonken Woord vruchteloos als wij niet willen genezen van onze geestelijke ziekten. Heilige Johannes Chrysostomus zegt: “Wanneer u de woorden van de Goddelijke geschriften leest, bid dan eerst tot God dat de ogen van uw hart openen, zodat je geen voldoening neemt het herhalen van de geschreven woorden maar dat je ze ook met vreze kunt toepassen, want waarschijnlijk lees je de leven gevende geschriften van de Bijbel voor je eigen oordeel. Een andere prominente Kerkvader, Basilius van Caesarea, zegt: ‘Alle daden en woorden van onze Heer Jezus Christus zijn het geloof van vroomheid en deugdelijkheid. Hierom incarneerde Christus, om vroomheid en deugdelijkheid te tonen, zodat ieder persoon, naar eigen vermogen ziet en het ijverig streeft naar het voorbeeld. Want hierom bekleedde Hij zich met het Lichaam, zodat wij, naar ons vermogen, gaan lijken op Zijn leven.”
HET WOORD VAN GOD IN UW LEVEN
• Wanneer je een gebrek aan vrede voelt, lees: Mattheus 11:25-30
• Wanneer je wanhopig of boos bent, lees: Johannes 14
• Wanneer mensen je afwijzen, lees: Psalm 27 (26)
• Wanneer je schuldgevoelens ervaart, lees: Psalm 51 (50)
• Wanneer je twijfelt aan je kracht, lees: Jozua 1
• Wanneer je in gevaar bent, lees: Psalm 91 (90)
• Wanneer je niet weet hoe je je naasten moet behandelen, lees: Romeinen 12
• Wanneer het lijkt dat God ver weg is, lees: Psalm 139 (138)
• Wanneer je veel kwaad gevoelens hebt jegens een ander, lees: Korintiërs 3:12-17
• Wanneer uw gebeden egoïstisch worden, lees: Psalm 67 (66)
• Wanneer je geloof verzwakt, lees: Hebreeën 11
• Wanneer je alleen en hulpeloos bent, lees: Psalm 23 (22)
• Wanneer je haat voelt of intolerant wordt, lees: 1Korintiers 13
• Wanneer je je onderdrukt en wanhopig voelt, lees: Romeinen 8:31-39
• Wanneer je de wil hebt om God echt te volgen, lees: Johannes 15
Evangelie: Johannes 7: 37-52
37En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. 39En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. 40Velen dan uit de menigte die dit woord hoorden, zeiden: Híj is werkelijk de Profeet. 41Anderen zeiden: Híj is de Christus. En weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea? 42Zegt de Schrift niet dat de Christus komt uit het geslacht van David en uit het dorp Bethlehem, waar David was? 43Er ontstond dan verdeeldheid onder de menigte vanwege Hem. 44En sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. 45De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeeën, en die zeiden tegen hen: Waarom hebt u Hem niet meegebracht? 46De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens zo gesproken als deze Mens. 47De Farizeeën dan antwoordden hun: Bent u soms ook misleid? 48Heeft iemand van de leiders soms in Hem geloofd, of van de Farizeeën? 49Maar deze menigte, die de wet niet kent, is vervloekt. 50Nicodemus, die ’s nachts bij Hem gekomen was, die één van hen was, zei tegen hen: 51Veroordeelt soms onze wet de mens, als zij hem niet eerst hoort en kennis genomen heeft van wat hij doet? 52Zij antwoordden en zeiden tegen hem: Bent u soms ook uit Galilea? Onderzoek en zie dat in Galilea geen profeet is opgestaan