7 april

‘Zo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen en waar de plaats van Mijn rust? Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt, en daardoor bestaan al die dingen, spreekt de HEERE. Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft.’ (Jesaja 66:1-2).

Deze woorden van God uit de Bijbel zijn, door middel van Jesaja,  gericht aan de mensen.

Vandaag is de zesde zondag van de grote vastentijd. De kerkvaders hebben deze dag benoemd tot de Zondag van wederkomst. De eerste lezing van vandaag is uit het evangelie van Lucas waarin staat dat Christus elke ochtend naar de tempel ging. Hij onderwees het volk en in de avond trok hij zich terug en ging hij naar de Olijfberg. Mensen die daar bijeen waren gekomen vertelden Christus wat voor een prachtige tempel ze voor God hadden gebouwd. Een tempel die ongekend was in hun land maar Christus zei dat een tijd zal komen dat er in deze glorieuze en prachtige tempel geen steen op de andere steen zal blijven. Hedendaags benadrukken de kerkvaders naast dit stukje evangelie ook een stuk uit het boek van profeet Jesaja waarin Gods woord vertelt: U mensen, het maakt niet uit wat voor een tempel u voor Mij bouwt, het is allemaal te klein voor Mij, en Ik kan daar niet leven als er geen plaats voor Mij is in uw hart.

Vandaag is het de zondag van de wederkomst, oftewel,  wij allen wachten op de wederkomst van Christus.  Het is de zondag van de wederkomst, omdat wij op zoek zijn naar het pad dat leidt naar het koninkrijk van God en wij wachten tot het koninkrijk van God komt. Maar we moeten beseffen dat het koninkrijk van God niet alleen de toekomst is. God heeft Zijn Zoon naar de wereld gestuurd om het koninkrijk van God op aarde te herstellen. Herstellen, omdat dat Gods koninkrijk op deze aarde al was gevestigd op het moment dat God Zijn schepping voltooide; toen God de hemel en de aarde schiep, de zon en de maan, de sterren en de zee, de natuur, de dierenwereld en uiteindelijk de mens.

Wanneer we de eerste pagina’s van de Bijbel openen, lezen wij over het paradijs, en wij stellen ons voor dat het de plek is waar de rechtvaardigen na de dood heen gaan en dat daar alle heiligen wonen. Het paradijs was er al, het paradijs was geschapen en het paradijs was op deze aarde. Door de zonden plaatsten wij onszelf uit het koninkrijk van God. Christus kwam om ons de weg te laten zien hoe wij weer naar het koninkrijk kunnen gaan.

Toen men Christus vroeg wanneer Hij terug zal komen, wanneer Zijn tweede komst zal zijn, waarschuwde Christus dat er veel tijd voorbij zal gaan, dat er veel oorlogen, overstromingen en aardbevingen zullen zijn.  Na dat alles zullen er mensen zijn die zullen stellen dat zij Christus zijn. Echter, dit zullen valse profeten zijn en men moet hen niet geloven. Ook daarna zullen er vele oorlogen en aardbevingen zijn en op een dag zal de Zoon van God komen, zittend op de wolken.

Deze woorden moeten ons niet verwarren en laten denken dat als de ene oorlog is geweest dat het dan de tijd is dat Christus wederkomt, want in het Nieuwe Testament wordt op meerdere plaatsen herhaald en duidelijk aangeven dat niemand weet wanneer Christus zal komen. Er bestaan veel verhalen en gelijkenissen over de wederkomst van Christus. Christus kan ook vandaag komen, Hij kan komen en in onze harten leven. Dat betekent dat het koninkrijk van God al voor ons is gekomen. Het is de oproep van de kerk en de oproep van deze zondag: wacht niet op de dag dat Christus zal komen en het koninkrijk van God zal vestigen, maar probeer vanaf nu het koninkrijk van God te vestigen, om het koninkrijk van God op deze aarde te herstellen, om onze zielen in onze harten te herbevestigen, omdat God zegt: “Ik zal niet verblijven in de meest glorieuze tempel, als die tempel niet gebouwd is voor een eerlijk doel, maar ik zal verblijven in de armste persoon.”

In de loop van de geschiedenis van het christendom zijn velen de ware betekenis en gedachtegang van de woorden van Christus vergeten en zijn, ze net als de Farizeeën, de letterlijke woorden gaan volgen. Als we de levenswijze en de lessen van de heiligen beschouwen vinden wij vele verhalen die ook nu actueel zijn en ons kunnen onderwijzen. Een voorbeeld: Er was eens een hele rijke familie in Alexandrië, waarvan de ouders overleden. Twee christelijke kinderen, een jongen en een meisje, blijven over. De jongen verdeelt zijn erfdeel onder de armen en vertrekt naar de woestijn om daar als kluizenaar te leven, te bidden en te vasten om het koninkrijk van God waardig te worden. Het meisje blijft alleen achter en laat zich verleiden door het seculiere leven. Zij wordt verleid en leidt een losbandig leven. Op een nacht bezoekt de engel van God de jongen en zegt: “ik heb jou gebeden niet nodig, ook jou leven als kluizenaar heb ik niet nodig als jouw zus deel gaat uit maken van de duivel en jij er niks aan doet om haar daarvan te redden.”

Dit verhaal wijst ons erop wat God van ons wenst. Dat wij onze harten openen, niet alleen naar God toe, maar ook voor onze naasten; onze broers, buren en onze vijanden. Met de vijand kun je constant vijandelijk zijn, maar je kunt de vijand ook tot een vriend maken. Een christen weet dat de sleutel tot het maken van die vriendschap in onze handen ligt, alleen moeten wij die sleutel gebruiken om de deur te openen. Dan zal het pad, dat ons naar het koninkrijk van God leidt, voor ons worden geopend.

Evangelie: Mattheüs 22:34 – 23:39:

Het grote gebod

34Toen de Farizeeën gehoord hadden dat Hij de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen. 35En een van hen, een wetgeleerde, vroeg om Hem te verzoeken: 36Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37Jezus zei tegen hem:  U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dit is het eerste en het grote gebod. 39En het tweede, hieraan gelijk, is:  U zult uw naaste liefhebben als uzelf. 40Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten.

Christus Davids Zoon en Heere

41Toen de Farizeeën bijeenwaren, vroeg Jezus hun: 42Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tegen Hem: Davids Zoon. 43Hij zei tegen hen: Hoe kan David Hem dan, in de Geest, zijn Heere noemen, als hij zegt: 44De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten? 45Als David Hem dan zijn Heere noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn? 46En niemand kon Hem een woord antwoorden, en ook durfde niemand Hem vanaf die dag meer iets te vragen.

Het wee over de Farizeeën

231Toen sprak Jezus tot de menigte en tot Zijn discipelen: 2De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes; 3daarom, al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe het; maar doe niet overeenkomstig hun werken,  want zij zeggen het, maar doen het zelf niet. 4Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen, en zij leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die zelf met geen vinger verroeren. 5Al hun werken doen zij  om door de mensen gezien te worden, want zij maken  hun gebedsriemen breed en de kwastjes aan hun kleren groot. 6Zij zijn zeer gesteld op de ereplaatsen tijdens de maaltijden en op de voorste plaatsen in de synagogen; 7zij zijn ook belust op de begroetingen op de markten, en om door de mensen  ‘rabbi, rabbi’ genoemd te worden. 8Maar u mag zich geen rabbi laten noemen, want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en u bent allen broeders. 9En u mag niemand op de aarde uw vader noemen,  want Eén is uw Vader, namelijk Hij Die in de hemelen is. 10En u mag niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk Christus. 11Maar de belangrijkste van u zal uw dienaar zijn. 12En wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden; en wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden. 13Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan. 14Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang; daarom zult u een des te zwaarder oordeel ontvangen.  15Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reist zee en land af om één proseliet te maken, en als hij het geworden is, maakt u hem een kind van de hel, dubbel zo erg als u. 16Wee u, blinde leiders, die zegt: Heeft iemand gezworen bij de tempel, dan betekent dat niets; maar heeft iemand gezworen bij het goud van de tempel, dan is hij aan die eed gebonden. 17Dwazen en blinden! Want wat is meer, het goud of de tempel, die het goud heiligt? 18En: heeft iemand gezworen bij het altaar, dan betekent dat niets; maar heeft iemand gezworen bij de gave die daarop ligt, dan is hij aan die eed gebonden. 19Dwazen en blinden! Want wat is meer, de gave of het  altaar, dat de gave heiligt? 20             Wie daarom zweert bij het altaar, die zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt; 21en wie zweert bij de tempel, die zweert daarbij en bij Hem Die daarin woont; 22en wie zweert bij de hemel, die zweert bij de troon van God en bij Hem Die daarop zit. 23Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn,  en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof.  Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten. 24Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt. 25Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reinigt de buitenkant van de drinkbeker en van de schotel, maar vanbinnen zijn ze vol van roofzucht en onmatigheid. 26Blinde Farizeeër, reinig eerst  de binnenkant van de drinkbeker en de schotel, zodat ook de buitenkant daarvan rein wordt. 27Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als  de witgepleisterde graven, die vanbuiten wel mooi lijken, maar vanbinnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid. 28Zo lijkt u ook wel vanbuiten rechtvaardig voor de mensen, maar vanbinnen bent u vol huichelarij en wetteloosheid. 29Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen, 30en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten. 31Aldus getuigt u tegen uzelf,  dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben. 32Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol! 33Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen? 34Daarom zie,  Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult  u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad, 35opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde,  vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot  het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar. 36Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.

Het oordeel over Jeruzalem

37Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en  stenigt wie naar u toe gezonden zijn!  Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild! 38Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten. 39Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zegt:  Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!

 

14 april:

‘Hosanna!  Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere, de Koning van Israël!’ (Johannes 12:13).

De menigte bij de ingang van Jeruzalem begroet de intocht van de Heer tot Jeruzalem met vreugdevolle kreten. De menigte liep voor Jezus uit en spreidt zijn kleren onder Zijn voeten. De mensen voelden dat de persoon die Jeruzalem binnentrad geen gewoon persoon was. Maar, zoals Petrus de Heer drie keer zou verloochenen zo gebeurt het ook met de menigte die verzwakt door de macht van de autoriteiten. De komst van Christus in Jeruzalem was niet voor iedereen een reden voor blijdschap. De priesters en de schriftgeleerden waren vervuld met woede en overlegden hoe zij Hem konden vermoorden. Hij die zichzelf de Zoon van God noemde.

De komst van Christus naar Jeruzalem leert ons over Zijn offer. Zijn offer moest de deur naar het eeuwige leven voor de mensheid openen. De intocht van Christus kreeg op het Paasfeest van de Joden een grote betekenis. Christus heeft door Zijn offer de betekenis van het Paasfeest veranderd. De oude persoon sterft aan het kruis en door de opstanding wordt de nieuwe persoon geboren. Met Zijn kruisiging kreeg de mensheid een uitnodiging tot bekering, zich af te doen van de oude persoon en zich te bekleden met het Licht van de evangelie.

Palmzondag is het moment in het leven van de kerk dat wij Christus ontmoeten en vanaf dat moment samen met Hem lopen. Wij worden blij samen met Hem en zingen Hosanna! Na een korte tijd zullen wij ook verzwakken in ons geloof. Maar laten we met Christus naar Golgotha lopen zodat wij daar, staand bij het kruis, wachten op het grote wonder: de opstanding van Christus. Degene die hierin gelooft zal zijn goddelijke leven permanent vernieuwen.

Evangelie: Johannes 12:12-23

De intocht in Jeruzalem

12Toen de volgende dag een grote menigte die naar het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam, 13namen zij de takken van palmbomen en gingen de stad uit Hem tegemoet en riepen: Hosanna!  Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere, de Koning van Israël! 14En toen Jezus een jonge ezel gevonden had, ging Hij daarop zitten, zoals geschreven is: 15Wees niet bevreesd, dochter van Sion, zie, uw Koning komt, zittend op het veulen van een ezelin. 16Dit nu begrepen Zijn discipelen eerst niet, maar toen Jezus verheerlijkt was, herinnerden zij zich dat dit over Hem geschreven was en dat zij dit met Hem gedaan hadden. 17De menigte dan die bij Hem geweest was toen Hij Lazarus uit het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had, getuigde daarvan. 18Daarom ging de menigte Hem ook tegemoet, omdat zij gehoord had dat Hij dat teken gedaan had. 19De Farizeeën dan zeiden tegen elkaar:  U ziet dat u totaal niets bereikt! Zie, de hele wereld loopt achter Hem aan.

Het stervend tarwegraan

20Nu waren er enkele Grieken onder hen  die gekomen waren om op het feest te aanbidden. 21Die dan gingen naar Filippus,  die van Bethsaïda in Galilea afkomstig was, en vroegen hem: Heer, wij willen Jezus graag zien. 22Filippus kwam en zei het tegen Andreas, en Andreas en Filippus zeiden het op hun beurt tegen Jezus. 23Maar Jezus antwoordde hun: Het uur is gekomen  dat de Zoon des mensen verheerlijkt zal worden.

 

21 april

“Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft” (Johannes 11:25).

Op deze dag vieren wij de opstanding van Christus. Met een vreugdevolle ziel groeten wij elkaar met “Christus is opgestaan” en kondigen wij het grote nieuws, het nieuws dat leven geeft, aan.

Het graf van de Heer is leeg, Zijn goddelijke kracht is geopenbaard, de dood is verslagen en de overwinning van het leven is echt. Vandaag geeft Christus Zijn volgelingen de belofte van het eeuwige leven. “Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft” (Johannes 11:25).

Door de groet van de opstanding van Christus over te brengen, bevestigen we ons geloof dat gebaseerd is op het wonder van de opstanding. Wij geloven dat het menselijke leven, dat machteloos is tegen de dood, getransformeerd  wordt door hemelse krachten. Het tijdelijke bestaan transformeert in het eeuwige. Wij geloven dat de Heilige Geest ons tegemoet komt in onze menselijke zwakheden en ons geestelijk zicht en kracht geeft, zodat we in plaats van zondes begaan deugdelijkheden verrichten. Dat wij richting onze Heer gaan, zodat we met Hem kunnen leven en erfgenamen van het koninkrijk der hemelen worden.

De Wederopstanding van Christus is het middel voor de redding van de mensheid en van de wereld de getuigenis van Gods oneindige liefde en zorg én de kracht om moeilijkheden en problemen te overwinnen. Dankzij deze Goddelijke kracht en gave leven we al eeuwen, hebben  we moeilijkheden overwonnen en hebben wij dingen bereikt. Laten we doorgaan met leven en handelen met Christus. Laten we het licht van ons geloof in onze gezinnen levend houden. Laten we in ons dagelijkse en volksleven zorgzaam en behulpzaam zijn naar elkaar toe. Laten we de liefde en eenheid in ons sterk houden. Laat onze harten bemoedigd worden door de Heer zodat we trouw blijven aan Zijn geboden en standvastig richting de eeuwigheid te gaan.

Christus is verrezen

Gezegend is de verrijzenis van Christus.

Evangelie: Johannes 11:1-46

De opwekking van Lazarus

1En er was iemand ziek, Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en haar zuster Martha. 2Maria nu was het die de Heere gezalfd heeft met mirre en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; haar broer Lazarus was ziek. 3Zijn zusters dan stuurden Hem de boodschap: Heere, zie, hij die U liefhebt, is ziek. 4En toen Jezus dat hoorde, zei Hij: Deze ziekte is niet tot de dood,  maar is er met het oog op de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt. 5Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief. 6Toen Hij dan gehoord had dat hij ziek was, bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was. 7Daarna zei Hij tegen de discipelen: Laten wij weer naar Judea gaan. 8De discipelen zeiden tegen Hem: Rabbi,  de Joden hebben U onlangs nog geprobeerd te stenigen, en gaat U daar weer heen? 9Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in de dag? Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld ziet, 10maar als iemand ’s nachts loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet bij hem is. 11Dit sprak Hij, en daarna zei Hij tegen hen: Lazarus, onze vriend,  slaapt, maar Ik ga naar hem toe om hem uit de slaap op te wekken. 12Zijn discipelen dan zeiden: Heere, als hij slaapt, zal hij gezond worden. 13Maar Jezus had over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij over de natuurlijke slaap sprak. 14Toen zei Jezus dan openlijk tegen hen: Lazarus is gestorven. 15En Ik ben blij voor u dat Ik daar niet was, opdat u gelooft; maar laten wij naar hem toe gaan. 16Thomas dan, die Didymus genoemd werd, zei tegen zijn medediscipelen: Laten ook wij gaan om met Hem te sterven. 17Toen Jezus dan gekomen was, bleek dat hij al vier dagen in het graf lag. 18Bethanië nu lag dicht bij Jeruzalem, ongeveer vijftien stadiën  daarvandaan. 19En velen van de Joden waren naar Martha en Maria gekomen om hen te troosten over hun broer. 20Zodra Martha dan hoorde dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef in huis zitten. 21Martha nu zei tegen Jezus: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn, 22maar ook nu weet ik dat God U alles wat U van God vraagt, geven zal. 23Jezus zei tegen haar: Uw broer zal weer opstaan. 24Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de  opstanding op de laatste dag. 25Jezus zei tegen haar:  Ik ben de Opstanding en het Leven;  wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, 26en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat? 27Zij zei tegen Hem: Ja, Heere,  ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou. 28En na dit gezegd te hebben ging zij weg en riep Maria, haar zuster, onopgemerkt en zei: De Meester is er en Hij roept u. 29Zodra die dat hoorde, stond zij snel op en ging naar Hem toe. 30Jezus nu was nog niet in het dorp gekomen, maar was op de plaats waar Martha Hem tegemoetgekomen was. 31Toen dan de Joden, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging, volgden zij haar en zeiden: Zij gaat naar het graf om daar te huilen. 32Zodra dan Maria kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel zij aan Zijn voeten en zei tegen Hem: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn. 33Toen Jezus haar dan zag huilen, en ook de Joden die met haar meekwamen, zag huilen, werd Hij heftig in de geest bewogen en raakte innerlijk in beroering. 34En Hij zei: Waar hebt u hem gelegd? Zij zeiden tegen Hem: Heere, kom het zien. 35Jezus weende. 36De Joden dan zeiden: Zie, hoe lief Hij hem had! 37En sommigen van hen zeiden: Kon Hij  Die de ogen van de blinde geopend heeft, ook niet maken dat deze niet gestorven was? 38Jezus dan, opnieuw heftig bewogen in Zichzelf, kwam bij het graf. Het was een grot, en er was een steen op gelegd. 39Jezus zei: Neem de steen weg. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tegen Hem: Heere, hij ruikt al, want hij ligt hier al voor de vierde dag. 40Jezus zei tegen haar: Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid van God zult zien? 41Zij namen dan de steen weg waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen omhoog en zei: Vader, Ik dank U dat U Mij verhoord hebt.

 

28 april

“Omdat je Me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven”. (Johannes 20:29)

Dit waren de woorden van de herrezen Jezus, die gericht waren aan de zwakgelovige Thomas de Apostel en de generaties van alle tijden, van het verleden, heden en de toekomst. Thomas de Apostel is één van de twaalf apostelen van Christus. Hij was sceptisch over de opstanding van Christus en zei: “Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven”. Wanneer de leerlingen weer bij elkaar waren, kwam Jezus in hun midden staan en richtte zich tot Thomas: “Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof”. Thomas antwoordde: “Mijn Heer, mijn God!” Jezus zei tegen hem: “Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven” (Johannes 20:25-29).

Het christendom gaf een nieuwe betekenis aan onsterfelijkheid. Het maakte onsterfelijkheid tot een prachtige feit door het te vestigen op de Wederopstanding van Jezus. Het christendom is en zal de enige religie zijn met de zalige Job die het volgende zegt: “Zoals wolken verwaaien en verdwijnen, zo daalt de mens voorgoed af in het dodenrijk. Naar zijn huis keert hij niet terug en zijn woonplaats zal hem niet meer kennen” (Job 7:9-10). Het antwoord is positief: “Christus is opgestaan uit de dood!”

Zo werd het christendom de zonnestraal op een ontmoedigend leven van de zondige en wanhopige mensheid. Zoals de grote Engelse poëet Byron, zegt: “Onsterfelijkheid verspreidt al mijn pijnen, veegt mijn tranen weg en de woorden klinken als eeuwige donder, de waarheid in de oren “Je zult voor eeuwig leven”.

Vazgen I Katholikos zei: “Houd de wacht en let erop dat de hoop op de opstanding in uw ziel niet dooft. Door het verlangen om eeuwig te leven overtreft de mens zichzelf, wordt een bouwer, schepper en onsterfelijk. Zonder de hoop op eeuwig leven zal een persoon vóór zijn dood sterven, maar mét die hoop zal hij na de dood nog leven…”.

“Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.”

Zelfs vandaag, in de 21ste eeuw, bestaat in elke christen dezelfde beleving. Dus, geïnspireerd door de Wederopstanding van Christus, laten we onze zwakgelovigheid, zoals die van Thomas de Apostel, uit ons verbannen en ons ziel vervullen met oneindig geloof en hoop voor de schitterende dag van morgen en onze gelukkige toekomst.

Evangelie: Johannes 20:26-31

26En na acht dagen waren Zijn discipelen weer binnen en Thomas was bij hen. Jezus kwam terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zei: Vrede zij u. 27Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen,  en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28En Thomas antwoordde en zei tegen Hem: Mijn Heere en mijn God! 29Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd;  zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven. 30Jezus nu heeft in aanwezigheid van Zijn discipelen nog wel  veel andere tekenen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, 31maar deze zijn beschreven, opdat u gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u, door te geloven, het leven zult hebben in Zijn Naam.