2 juni 2024
“Mijn schapen luisteren naar mijn stem, Ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat Mijn Vader Mij gegeven heeft gaat alles te boven, niemand kan het uit de hand van Mijn Vader roven en de Vader en Ik zijn één.” – Johannes 10:27-30
Luisteren is de eerste dienst die wij aan God en onze naasten moeten bewijzen. Het is de eerste manier om aan de ander en aan God de erkenning van bestaan te geven en te erkennen dat Hij belangrijk voor ons is. Luisteren is namelijk een onderdeel van liefhebben.
In veel talen bestaan de werkwoorden “gehoorzamen” en “onderwerpen’’ niet, maar zijn volledig vervangen door het werkwoord “luisteren”. Hoe vaak herhalen ouders de klachten over hun kinderen? “Mijn zoon luistert niet naar mij, mijn zoon luistert naar niemand meer”. Daarmee willen ze zeggen: “Mijn zoon volgt niemands advies op.” Het is dezelfde klacht waar ook de Bijbel vol mee staat. “Israël, luister!” Luisteren betekent dan onder andere ook gehoorzamen.
In de evangelielezing van vandaag is er een verschil tussen de dingen die Jezus voor ons doet en de dingen die wij moeten doen om op Zijn beloning te reageren.
Iedereen herinnert ons voortdurend aan onze christelijke verantwoordelijkheden, onze verplichtingen, de inspanningen om te bloeien en het nakomen van de geboden. Veel christenen staan hierdoor op de rand van wanhoop omdat ze niets meer kunnen doen. Op dat moment inspireert de kracht die uit deze woorden van Jezus voortkomt de ziel. “Ik geef hen leven.”
Gods leven is ons gegeven, het is in ons aanwezig als een nederig zaadje dat in ons hart begint te groeien elke keer als we Jezus van dichterbij aanraken.
In het citaat van deze week geeft het woordje “niemand” geeft absolute kracht en comfort, die onmiddellijk wordt versterkt met de woorden “ooit” en “voor altijd”. Er zit tevens een werkwoord in dit citaat dat in de verleden tijd wordt gebruikt om te verwijzen naar een hele geschiedenis die net zo lang is als God Zelf. De mens is van zo’n grote waarde voor God dat Hij in staat is door de eeuwigheid heen te snijden.
“Mijn hand”, dat zijn de handen die de hemel spreidden en de fundamenten van de aarde legden, de handen die de klei van Eden bewerkten, de handen die Adam verordineerden en de handen die aan het kruis werden genageld, openstaand voor een omhelzing die nooit meer zal eindigen. Niemand neemt je uit deze handen weg. Dit zijn woorden die ons moed geven.
Als mussen ligt ons nest in Zijn handen.
Als kinderen houden we met al onze kracht vast aan die hand die ons niet in de leegte van de dood laat vallen.
Als gekruisigden herhalen wij: Ik heb mijn leven in Uw handen gelegd
Evangelie: Johannes 10:22-30
Geloof en ongeloof
22In Jeruzalem werd het feest van de Tempelwijding gevierd; het was winter. 23 Jezus liep in de tempel, in de zuilengang van Salomo. 24Daar kwamen de Joden om Hem heen staan, en ze vroegen Hem: ‘Hoe lang houdt U ons nog in het onzekere? Als U de messias bent, zeg het ons dan ronduit.’ 25Jezus antwoordde: ‘Dat heb Ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat Ik in naam van mijn Vader doe getuigt over Mij, 26maar u wilt Me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort. 27Mijn schapen luisteren naar mijn stem, Ik ken ze en zij volgen Mij. 28Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. 29Wat mijn Vader Mij gegeven heeft gaat alles te boven, niemand kan het uit de hand van mijn Vader roven, 30en de Vader en Ik zijn één.’
9 juni 2024
“Of weet u niet dat toen wij gedoopt werden, wij met Zijn dood werden gedoopt? Door de doop werden wij met Hem begraven zodat wij, zoals Christus uit de doden is opgewekt in de heerlijkheid van de Vader, in een vernieuwd leven zouden wandelen. Als we ons bij Hem voegen in de gelijkenis van Zijn dood, zullen we ons ook bij Hem voegen in de gelijkenis van Zijn eeuwigheid.
Weet dat onze oude mens met Hem werd gekruisigd zodat het vlees van de zonde vernietigd zou worden, we zullen de zonde niet langer dienen. Want wie sterft, is vrij van zonde. Als we met Christus sterven, geloven we dat we ook met Hem zullen leven. We weten dat Christus uit de dood is opgestaan en niet meer zal sterven en dat de dood geen bezit meer van Hem zal nemen. Want hij die gestorven is, is gestorven tot in alle eeuwigheid en hij die leeft, leeft voor God. Beschouw u ook als dood voor de zonde en levend voor God door onze Heer Christus Jezus.
Laat de zonde voortaan niet meer heersen onder uw sterfelijke lichamen om zijn verlangens te gehoorzamen. En bereid uw leden niet voor op de zonde als een wapen van ongerechtigheid, maar bereid u voor op God als levend uit de doden en uw leden als een wapen van gerechtigheid voor God. Opdat de zonde niet over u heerst, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade” (Romeinen 6:3–14).
Dit gedeelte van de Apostolische Brief onthult een van de grootste raadgevingen van het christendom: tijdens de doop sterven onze oude zondaars en worden ze herboren in een nieuw leven in Christus. We leven voortaan in Christus en voor Christus, aan wie de zonde geen bezit heeft genomen en de dood niet heeft overwonnen. We zijn niet langer slaven van de zonde, maar godvrezende adoptanten. Door de doop hebben wij ons met Christus verenigd en van nu af aan is Zijn leven ons leven, Zijn overwinning is onze overwinning, Zijn tegenwoordigheid is onze kracht.
Dit betekent dat ons hele leven een doop moet worden. Onze nauwe persoonlijke behoeften, zelfzuchtige indrukken, zondige verlangens moeten met dagelijks berouw worden begraven en er moet een nieuw persoon onder ons worden opgewekt om met God in gerechtigheid en heiligheid te leven.
Beschouw onszelf daarom, in navolging van de vermaning van de apostel, als dood voor de zonde gedurende ons hele leven en levend voor God door onze Heer Christus Jezus (Romeinen 6:11). Laten we er bewust van zijn dat we alleen een vrij, gelukkig en zinvol leven kunnen vinden door het pad van bekering te bewandelen, in de voetstappen van onze Heer Jezus Christus naar de kruisiging en de opstanding.
Evangelie: Mattheüs 12:1-8
1Zes dagen voor Pesach ging Jezus naar Betanië, waar Lazarus woonde, die Hij uit de dood had opgewekt. 2Daar hield men ter ere van Hem een maaltijd; Marta bediende, en Lazarus was een van de mensen die met Hem aanlagen. 3Maria nam een kruikje vol kostbare, zuivere nardusolie, zalfde daarmee de voeten van Jezus en droogde ze af met haar haar. De geur van de olie trok door het hele huis. 4Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die Hem zou uitleveren, vroeg: 5‘Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven?’ 6Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde – hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit. 7Maar Jezus zei: ‘Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis; 8de armen zijn immers altijd bij jullie, maar Ik niet.’
16 juni 2024
Geen enkel individu kan zonder God een pad van het ware leven voor zichzelf banen en geen volk kan zonder goddelijke waarheden geschiedenis schrijven en standhouden.
“Jullie zijn al vrij en onafhankelijk van God, ik ben er niet, jullie zijn vrij om te denken, spreken en doen wat jullie willen,” verzekert de duivel.
Mensen geloven naïef dat zij door zich tegen God te verzetten, hun eigen menselijke manieren creëren en vestigen, maar zonder God is er niets menselijks en is er geen menselijkheid, mensheid en mens. Vanaf hier begint de grijze middelmatigheid, de nalatigheid van de ziel, het overspoelen van de geest en de beperking in het individu en persoonlijke verlangens. Als iemand met die mentaliteit ook een Christen is, dan begint hij te twijfelen tussen het helpen of het niet schaden van zijn medemens; “Dit zegt Het Woord, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping: Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen.” (Openbaring 3; 14-16)
Koud en warm zijn naar wens aangenaam, maar als afkoelen geen moeite kost, vergen opwarming en opwarmen inspanning. We horen veel over ongelovige maar goede mensen die getuigen dat ze niet in God geloven, maar dat ze heel veel van mensen houden. Het is onmogelijk om je de bron van zulke vriendelijkheid van die mensen voor te stellen. Hoe dan ook, tijdens het Concilie van de Heilige Doop vraagt de peetvader mij namens zijn doopkind. ‘Hoop, geloof, liefde en doop om gedoopt en gerechtvaardigd te worden, om gereinigd te worden van zonden, om bevrijd te worden van demonen en om God te dienen.”Wanneer een onrein geest iemand verlaat, trekt hij door dorre oorden op zoek naar een rustplaats, maar als hij die niet vindt, zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis dat ik verlaten heb. En wanneer hij terugkeert, merkt hij dat het leegstaat, schoongemaakt is en op orde is. Dan gaat hij weg en haalt er zeven andere demonen bij, die slechter zijn dan hijzelf en zij allen nemen daar blijvend hun intrek. En zo is de mens bij wie de demon intrekt er tenslotte veel slechter aan toe dan voorheen. Zo zal het ook gaan met deze verdorven generatie.” (Mattheüs 12; 43-45, Lucas 11; 24-26)
Het huis van ons hart wordt gereinigd en verfraaid door de doop, maar als het niet permanent bewoond wordt door een reinigende en beschermende heiligheid, zal ons hart in gevaar komen en onderworpen zijn aan de aanvallen van het kwaad. Als we van plan zijn ons hart van onrein te zuiveren, moeten we ons duidelijk realiseren dat het niet leeg mag blijven, het kan niet simpelweg puur zijn, er moet iemand wonen die de constante zuiverheid en heiligheid van het hart garandeert, anders zal de onreine geest terugkeren en niet alleen. Het is niet mogelijk heilig te zijn zonder heiligheid, want als de zondige mens een spontaan middel tot heiliging en rechtvaardiging in zichzelf had, zou de Heilige en Rechtvaardige het Vlees niet hebben aangenomen. Het kan mogelijk zijn om vriendelijk en filantropisch te zijn zonder geloof, maar het is onmogelijk om gerechtvaardigd te worden zonder geloof in de Rechtvaardige en zonder rechtvaardiging is het onmogelijk om gered te worden. Elk persoon wordt in een bepaalde fase van zijn leven geconfronteerd met een verplichte keuze, die afhangt van de toekomstige oriëntatie van een persoon op licht of duisternis. Hoe pijnlijk het voor sommigen ook klinkt. Er is geen middenweg, want licht en duisternis gaan nooit samen, net zoals schaduwen en lichamen verschillend en onafscheidelijk zijn, net als onze zonden en de gevolgen daarvan. En als we onze zondige natuur als een kledingstuk dragen, laten we ons dan niet haasten het uit te trekken om onze naaktheid te onthullen;
“Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning en nu al over wordt aangetrokken. We zijn er echter zeker van dat we ook ontkleed niet naakt zullen zijn. Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last, omdat we niet willen dat deze kleding wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door de lever wordt verslonden. Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.” (2 Korintiërs 5; 2-5). De ‘humanitaire’ ideologie van het humanisme heeft de vijand van de mensheid een grote dienst bewezen. Het bedrog slaagde opnieuw. “Jullie zullen niet doodgaan, in plaats daarvan zullen jullie ogen worden geopend.”
De mens heeft geen kwaad nodig. Hij bespot en vernietigt alleen maar de mens. Hij gebruikt het creatieve potentieel van de mens om zijn goddelijke plannen te dienen. Als de mens het Kwaad kiest en God afwijst, verliest hij alles en vanuit zijn schijnbaar tussenliggende staat bevindt hij zich in een gevallen staat en erft hij het deel van de duivel en zijn demonen.
Wie God ontkent, ontkent zichzelf, en om zichzelf te vestigen moet iemand met zijn hele leven en wezen Gods goedkeuring krijgen.
Evangelie: Mattheüs 12:38-45
38Zo moesten de woorden van de profeet Jesaja in vervulling gaan, die zei:
‘Heer, wie heeft geloofd wat wij hebben gezegd?
Aan wie is de macht van de Heer geopenbaard?’
39Ze konden niet tot geloof komen, want Jesaja heeft ook gezegd: 40‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart ongevoelig gemaakt. Anders zouden zij met hun ogen zien en met hun hart begrijpen, ze zouden op hun schreden terugkeren en Ik zou hen genezen.’ 41Jesaja doelde op Jezus toen hij dit zei, omdat hij zijn majesteit zag. 42Toch waren er ook veel leiders die wel in Hem geloofden, maar vanwege de farizeeën kwamen ze daar niet openlijk voor uit, omdat ze niet uit de synagoge gezet wilden worden. 43Ze stelden meer prijs op de eer van mensen dan op de eer van God.
44Jezus had luid en duidelijk gezegd: ‘Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft.’
23 juni 2024
Ik vraag me af: wat zullen we hierover zeggen? Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? (Romeinen 8:31)
Christus hield van ons en offerde zichzelf voor ons op. God is met ons. Wat is er meer geruststellend dan dat?
Deze woorden van de apostel verwijzen naar degenen die zowel geestelijk als lichamelijk in gevaar zijn. Zulke mensen kiezen niet wat zij het beste voor zichzelf vinden, maar wat hun geest hen toefluistert. Veel dingen lijken namelijk nuttig, maar veroorzaken eigenlijk de grootste schade. Hoewel ze misschien wel ontberingen, armoede, honger of de dood ervaren, is alleen God in staat om alles tegen hen te keren. Zijn onverklaarbare macht maakt het ons gemakkelijker om ons te ontdoen van de lasten en hetgeen wat ons zwaar en schadelijk lijkt goed te gebruiken.
Daarom zegt de apostel ook niet dat degenen die God liefhebben geen moeilijkheden zullen ervaren maar dat voor hen alles voor het goede zal veranderen. God verheerlijkt juist degenen die de moeilijkheden ervaren en het geduld ervoor hebben, meer dan degenen die dat niet doen, omdat het makkelijker is om de moeilijkheden te negeren of te ontvluchten. Degenen die tegen ons zijn, zitten zo ver af van de mogelijkheid om ons te schaden, dat ze bemiddelaars worden van ontelbare goede dingen. Dat is hoe in Gods werking alle discussies getransformeerd worden in gelovigen van onze redding en glorie.
Stel je een wereld voor die gevangen zit door zonde en ongehoorzaamheid en bevrijd is van de hel door de verlossing van Christus. Stel je een vergeten mens voor die alert naar die wereld kijkt en die elke dag stap voor stap dichter bij het einde wordt gebracht. Wanneer heeft die wereld ons iets zodanig standvastigs beloofd dat wij er ons aan hechten? Nooit. Misschien zijn wij ook zo verdwaald? Dus we nemen alleen genoegen met hetgeen wat we op dit moment zien en we nemen alleen genoegen met het krijgen van het materialistische. We zijn tevreden als we vol zitten, we zijn gelukkig als we gezond zijn, we zijn trots als we vermogend zijn, we mopperen als we onvermogend zijn, we beschuldigen als we ziek zijn. Waar is de vreugde en de hoop voor de hemel? Waar is het streven naar de eeuwigheid? Misschien is het niet zien van de eeuwigheid een reden om het te negeren en ons te hechten aan de tijdelijke dingen? We hoeven ons niet te verbazen of boos te maken over de verbitterdheid van de werkelijkheid, want daarmee doen wij zelf ook een schepje verbitterdheid op het algeheel.
Dat zijn de wensen van de vijand. God is met ons, we zijn niet alleen. De Heer zal ons onverwachte uitgangen sturen. Laten we werken om in de aanwezigheid van God te leven. Het enige dat nodig is, is God oprecht liefhebben, en de rest zal volgen en leven in eigenliefde, rechtvaardigheid, heiligheid en mededogen. Aan alle bereidwillige mensen zegt Hij: “Kom naar Mij toe.” Hij is bereid ons bij te staan, als we Hem kiezen als de Heer van ons leven, als we Hem oprecht zoeken. Wij zullen vertrouwen en macht in Hem vinden en hulp tijdens moeilijkheden. Christus is het Licht en als dat Licht in onze ziel woont, kunnen de werken van de duisternis geen plaats in ons vinden.
Christus is liefde. Als die liefde sterk is in onze geest, kunnen er geen slechte daden of kwade gedachten en raadgevingen uit onze geest voortkomen. Christus is de Schepper van het Universum, de Heer die wij kennen en aanvaarden vanuit ons hart en onze ziel. Zo zijn wij in gedachten bij God en wordt Hij onze Beschermer en Verstrekker. Zo is er geen vijand meer waar een christen voor hoeft te vrezen.
Vandaag de dag zijn er veel beproevingen en verleidingen in ons leven, die ons willen scheiden van de Bron van het leven, van onze Heer en Verlosser Jezus Christus en van Zijn koninkrijk, van Zijn morele perfectie, van onze christelijke en volkstradities, van het idee van het heilige gezin en andere van dit soort dingen, die lang de hoeksteen van ons bestaan waren. Dit alles moeten we zien te overwinnen, vertrouwend op onze God, moeten we het doorstaan terwijl de hoop houden in onze apostolische kerk. Het is de waarheid, als God met ons is, kan niemand tegen ons zijn. Dus laten we vertrouwen op onze Almachtige Heer, zodat de overwinningen ons altijd kunnen leiden in ons dagelijks leven. Laten we vertrouwen op dit idee, laten we leven en ons leven verlichten, laten we ons leven verbeteren met deze waarden. God is met ons.
Evangelie: Mattheüs 13:24-30
24en Simon Petrus beduidde hem dat hij moest vragen wie Jezus bedoelde. 25Daarop boog de leerling zich dicht naar Jezus toe en vroeg: ‘Wie, Heer?’ 26‘Degene aan wie Ik het stuk brood geef dat Ik nu in de schaal doop,’ zei Jezus. Hij doopte een stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. 27Op dat moment nam Satan bezit van Judas. Jezus zei: ‘Doe maar meteen wat je van plan bent.’ 28Niemand aan tafel begreep waarom Hij dit zei; 29omdat Judas de kas beheerde, dachten sommigen dat Jezus bedoelde dat hij inkopen voor het feest moest doen, of dat hij iets aan de armen moest geven. 30Judas nam het brood aan en ging meteen weg. Het was nacht.
30 juni 2024
“Ik heb medelijden met al die mensen” (Marcus 8:2)
In deze Bijbeltekst bij de tweede broodvermenigvuldiging zegt Christus: “Ik heb medelijden met al die mensen” (Marcus: 8:2). Het wonder van de vermenigvuldiging van brood volgt na het uitspreken deze woorden. De mensen hadden honger en als Christus hen had laten gaan, zouden ze onderweg uitgeput zijn. Christus voedde hen toch door het beschikbare brood en de vis te vermenigvuldigen.
“Ik heb medelijden met al die mensen” – is hoe Christus reageert als Hij ziet dat we hulpeloos zijn, we hebben alleen Hem als onze hoop. Hij verrichtte het wonder van de broodvermenigvuldiging niet om mensen te verbazen, maar om te voeden en te helpen. Er was geen andere optie, toch? Christus benadert ons niet om zijn macht en kracht aan ons te bewijzen, om zijn capaciteiten te tonen en om ons te verrassen, maar om te helpen en uit te reiken. Christus deed dit omdat Hij medelijden had.
Er wordt gezegd dat brood zich vermenigvuldigde omdat mensen het met hun familieleden deelden.
De evangelist brengt deze Bijbeltekst ook als volgt: “Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten; Hij nam de zeven broden, sprak het dankgebed uit, brak de broden af en gaf ze aan de leerlingen om ze aan de mensen uit te delen, en dat deden ze. Ze hadden ook een paar kleine vissen bij zich; Hij sprak er het zegengebed over uit en zei dat ze ook de vissen moesten uitdelen.” (Marcus 8:6-7). Het brood vermenigvuldigde zich door de liefde die voortkwam uit mededogen voor iedereen. Mensen die het voorbeeld van Christus zagen, kregen medelijden met hun naasten en deelden wat ze hadden met hen. Iedereen werd uiteindelijk tevreden gesteld, maar dit kwam niet door het uitgedeelde brood en de vis, maar door het medeleven.
Christus leert ons medelevend te zijn door Zelf een goed voorbeeld te geven. Het opmerken van de behoeften van onze buren en hen helpen zijn geen bovennatuurlijke eigenschappen, maar eenvoudige en menselijke verschijnselen die ons kunnen worden aangeleerd. Het is noodzakelijk om ze op te merken en de mensheid te dienen.
“Ik heb medelijden met al die mensen”, zei Christus. En als ons hart vandaag voor iemand pijn doet, dan zijn we dichter bij Hem, als christenen.
Evangelie: Mattheüs 14:13-21
13En wat jullie dan in mijn naam vragen, dat zal Ik doen, zodat door de Zoon de grootheid van de Vader zichtbaar wordt. 14Wanneer je iets in mijn naam vraagt, zal Ik het doen.
15Als je Mij liefhebt, houd je dan aan mijn geboden. 16Dan zal Ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn: 17de Geest van de waarheid. De wereld kan Hem niet ontvangen, want ze ziet Hem niet en kent Hem niet. Jullie kennen Hem wel, want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn. 18Ik laat jullie niet als wezen achter, Ik kom bij jullie terug. 19Nog een korte tijd en de wereld zal Mij niet meer zien, maar jullie zullen Mij wel zien, want Ik leef en ook jullie zullen leven. 20Dan zul je begrijpen dat Ik in mijn Vader ben, dat jullie in Mij zijn en dat Ik in jullie ben. 21Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft Mij lief. Wie Mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en Mij ontvangen, en Ik zal mij aan hem bekendmaken.’