3 maart

Vandaag is het Boen Barekendan, ofwel carnaval, en vanaf morgen begint het Grote Vasten, die ons zal leiden naar de heilige Opstanding van onze Heer en Verlosser, Jezus Christus. ‘Barekendan’ betekent het goede leven. Het symboliseert de zalige conditie van de mens in het paradijs. Vandaag vieren we de herinneringen ons paradijselijk leven en met een visie om het weer te bereiken in de toekomst.

Het Grote vasten eindigt met het feest van de Heilige Verrijzenis. Vandaag herdenken we dat de mens leefde in het Hof van Eden en het verloor, maar de Heer beloofde de universele verrijzenis. Dat wil zeggen, God zal ons hetgeen terugbrengen dat wij verloren hebben. Jezus Christus kwam voor de redding van de mensheid en leerde ons het houden van de geboden, het ware christelijke leven en deugdelijkheid. Hij leerde ons om met Zijn hulp en Zijn zegen te wandelen. Dus wij moeten vanaf Barekendan tot de Verrijzenis, vanaf onze geboorte tot onze dood, moeten we lopen met Christus richting het Hemelse Koninkrijk, want door Zijn macht zullen we versterkt worden in tijden van zwakheid en door Zijn hulp zullen we beproevingen overwinnen.

De gelijkenissen die gedurende het Grote Vasten worden gelezen, die zijn verteld door onze Heer Jezus Christus, zijn oproepen gericht naar de mensheid om altijd wakker te blijven. De kerk spoort ons aan om berouw te tonen voor onze zonden en ons te reinigen door te biechten. Zoals de apostel Paulus zegt: ‘Door Jezus wordt duidelijk dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven en de oude mens, die te gronde gaat aan bedrieglijke begeerten, moet afleggen, dat uw geest en uw denken voortdurend vernieuwd moeten worden en dat u de nieuwe mens moet aantrekken, die naar Gods wil geschapen is in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid.’ (Efeziërs 4:22-24). Hetzelfde zegt hij in de brief geadresseerd aan de Kolossenzen: ‘Bedrieg elkaar niet, nu u de oude mens en zijn leefwijze afgelegd hebt en de nieuwe mens hebt aangetrokken, die steeds vernieuwd wordt naar het beeld van zijn Schepper en zo tot inzicht komt.’ (Kolossenzen 3: 9-10).

Gedurende deze periode van berouw zijn de volgende dingen onafscheidelijk: het lezen van de Bijbel, het gebed, genade tonen, deelnemen aan de Heilige en Onsterfelijke liturgie, belijdenis van zonden, bedevaarten, evenals het uitvoeren van deugden, vergeven, geduld tonen, vrijwillige nederigheid, niet oordelen, niet roddelen, de zintuigen schoon houden van vele plezieren en verleidingen, geschillen vermijden etc. In de profetie van Jesaja zegt de Heer: ‘Was u, reinig u! Doe uw slechte daden van voor Mijn ogen weg! Houd op met kwaad doen, leer goed te doen, zoek het recht! Help de verdrukte, doe de wees recht, bepleit de rechtszaak van de weduwe! Kom nu, laten wij samen een rechtszaak voeren zegt de HEERE. Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol.’ (Jesaja 1:16-18).

Dus laten we tijdens het vasten wijsheid vragen van de Heer, zodat we begrijpen en benadrukken hoe belangrijk het vasten in ons leven is, zodat we prestaties in ons spirituele leven kunnen hebben en als de apostel Paulus kunnen zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden. Ik heb de loop tot een einde gebracht. Ik heb het geloof behouden.’ (2 Timotheüs 4: 7).

Evangelie: Mattheus 6:1-21

Het geven van liefdegaven

1Wees op uw hoede dat u uw liefdegave niet geeft in tegenwoordigheid van de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. 2Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al. 3Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, 4zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het  openbaar vergelden.

Het bidden

5En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. 6Maar u, wanneer u bidt,  ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. 7Als u bidt,  gebruik dan geen omhaal van woorden zoals de heidenen, want zij denken dat zij door de veelheid van hun woorden verhoord zullen worden. 8Word dan aan hen niet gelijk, want uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u tot Hem bidt.

Het gebed des Heeren

9Bidt u dan zo:  Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd. 10Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde. 11Geef ons heden ons dagelijks brood. 12En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven. 13En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de  boze. Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen. 14Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. 15Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.      

Het vasten

16En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij vervormen namelijk hun gezicht, zodat zij door de mensen gezien worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. 17Maar u, als u vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht, 18zodat het door de mensen niet gezien wordt als u vast, maar door uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.      

Bezorgdheid

19Verzamel  geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen; 20maar  verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen; 21want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.

 

10 maart

Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. (Mattheüs 5:48)

Vandaag is het de tweede zondag van het Grote Vasten, die bekend staat als ‘de zondag van de voleinding.’ Het nodigt ons uit om het verhaal over de verbanning, van de voorouders van de mensheid, uit het paradijs te herinneren. Adam en Eva leefden in de zalige aanwezigheid van God. Zij proefden van de verboden vrucht en erfden de dood, doordat ze uit het paradijs werden verbannen.

De straf van God is voor het welzijn van de mens bedoeld. ‘Nu is de mens aan ons gelijk geworden’ (Genesis 3:22). Hoe gebeurde dit, of wat waren de criteria waardoor de mens op God kon lijken? God zegt: ‘kennis van goed en kwaad.’ (Genesis 3:22). Met deze kennis leek Adam op God, maar in tegenstelling tot God, kende Adam het goede maar tegelijkertijd verloor hij het en erkende hij het kwaad.  Dit is de leugen van de duivel. Bijvoorbeeld een arts die een ziekte geneest, kent alles van die ziekte zonder het zelf ervaren te hebben. In tegenstelling tot dit weet de patiënt weet niks over zijn ziekte maar ervaart deze ziekte wel. Zoals een patiënt probeerde Adam goed en kwaad te kennen maar zonder God (de arts). God nam Adam uit de hemel, zodat hij niet voor altijd in dit soort kennis, in dit soort duisternis, bleef hangen.

In het paradijs was er een spirituele realiteit waarin de mens gelukkig leefde, en die realiteit leerde ook dat God de mens schiep, zodat de mens goddelijk kan worden. God schiep de mens, zodat de mens zou lijken op Hem, maar het betreurende van het menselijke leven was dat de mens opeens zelf dacht dat hij als God kon zijn, zelfstandig zijn. Hier begon de tragedie van de mensheid. Adam wilde zelfstandig zijn eigen weg gaan, denkend dat hij genoeg vermogen had. Het doel van het christendom is niet dat wij goede mensen worden, in het christendom bestaat deze denkwijze niet, maar om volmaakte, perfecte mensen te worden. ‘En Hij is het die apostelen heeft aangesteld, en profeten, evangelieverkondigers, herders en leraren, om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst. Zo wordt het lichaam van Christus opgebouwd, totdat wij allen samen door ons geloof en door onze kennis van de Zoon van God een eenheid vormen, de eenheid van de volmaakte mens, van de tot volle wasdom gekomen volheid van Christus’ (Efeziërs 4:11-13).

Vandaag roept het evangelie ons op om naar die perfectie te streven. Christus bevestigde met Zijn Menswording dat de mens deze perfectie niet zelfstandig kan bereiken maar Gods hulp en leiding nodig heeft hierin. Daarom dienen we gedurende het grote vasten, met weeklachten en berouw, te beseffen waaruit we zijn verbannen. We moeten Gods hulp vragen in het reinigen van onszelf en vervolgen op het pad naar perfectie die ons dichterbij zal brengen bij hetgeen waartoe we geroepen zijn. We zijn geroepen om op God te lijken, een intiemere relatie met Hem op te bouwen, onze levens met Zijn aanwezigheid te vullen, zodat God ons de verloren zaligheid en paradijs teruggeeft, waarin we samen met God kunnen leven en Zijn liefde onze lev

Evangelie: Mattheus 5:17-48

Jezus en de Wet

17Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. 18Want, voorwaar, Ik zeg u:  Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is. 19Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen. 20Want Ik zeg u: Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schrift geleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.

Jezus en de traditie

21U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht  gezegd is:  U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden. 22Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raka! zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur. 23Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, 24laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave. 25Stel u zo snel mogelijk welwillend op tegenover uw tegenpartij, terwijl u nog met hem onderweg bent; opdat de tegenpartij u niet misschien aan de rechter overlevert en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert en u in de gevangenis geworpen wordt. 26Voorwaar, Ik zeg u: U zult daar beslist niet uitkomen, voordat u de laatste quadrans betaald hebt. 27U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is:  U zult geen overspel plegen. 28Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw  kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft. 29Als dan uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt. 30En als uw rechterhand u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt. 31Er is ook gezegd:  Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een echtscheidingsbrief geven. 32Maar Ik zeg u dat wie zijn vrouw verstoot om een andere reden dan hoererij, maakt dat zij overspel pleegt; en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel. 33Verder hebt u gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is:  U zult de eed niet breken, maar u zult voor de Heere uw eden houden. 34Maar Ik zeg u:  Zweer in het geheel niet, niet bij de hemel, want dat is de troon van God; 35niet bij de aarde,  want dat is de voetbank van Zijn voeten; en ook niet bij Jeruzalem,  want dat is de stad van de grote Koning. 36Ook bij uw hoofd mag u niet zweren, want u kunt niet één haar wit of zwart maken; 37maar laat uw woord ja ja zijn en uw nee nee; wat hierboven uitgaat, is uit de boze. 38U  hebt gehoord dat er gezegd is: Oog voor oog en tand voor tand. 39Ik zeg u echter  dat u geen weerstand moet bieden aan de boze; maar wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; 40en als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleding nemen, geef hem dan ook het bovenkleed; 41en wie u zal dwingen één mijl te gaan, ga er twee met hem. 42Geef aan hem die iets van u vraagt, en keer u niet af van hem die van u lenen wil. 43U hebt gehoord dat er gezegd is:  U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten. 44Maar Ik zeg u:  Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en  bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; 45zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u dan? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? 47En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer dan anderen? Doen ook de tollenaars niet zo? 48Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

 

17 maart

Hemelse Vader,

Waarlijk God,

die Uw geliefde Zoon stuurde om de verloren schaap te zoeken,

ik heb gezondigd tegen de Hemel en tegen

U accepteer mij zoals de verloren zoon,

en kleed mij het voormalige gewaad die mij werd ontnomen door de zonde.

En ontferm U over Uw schepselen,

en mij, een groot zondaar.

De eerste gelijkenis die wordt gelezen op de zondagen van het grote vasten is ‘de terugkeer van de verloren zoon’ (Lucas 15:11-32). Dit is de bekendste, meest gelezen en besproken gelijkenis.

De gelijkenis gaat over de jongste zoon van een familie die een welvarend, vredig en veilig leven leidde in het vaderlijk huis.  De verwachtte vrijheid dwong hem tot het opeisen van zijn deel van de erfenis van zijn vader. Het vaderlijke hart, dat beproevingen had doorstaan en jarenlange wijsheid had gehad, werd vervuld met bitterheid, omdat hij meteen besefte dat zijn geliefde zoon op de weg van verzoeking was. Dit maakte hem verdrietig maar zijn zoon was verheugd. Hij was verlost en hoefde  zijn vader niet meer te gehoorzamen. Hij kreeg de vrijheid om zich te laten leiden door zijn eigen wensen. Door zijn jeugdige ongeduld nam hij zijn deel van zijn vaders bezittingen en haastte zich om ver weg te gaan. Ver weg uit de ogen van zijn vader en zijn lessen, werd hij verblind door de jeugdige roekeloosheid. Hij leidde een losbandig en zondig leven. Een tijd lang genoot hij van dat luie en leuke leven. Hij verspilde al het geld dat hij van zijn vader had gekregen, en zoals in dergelijke gevallen gebeurt, kreeg hij uiteindelijk te maken met het echte leven. Tijdelijke vrienden verlieten hem samen met het laatste uitgegeven geld en hij bleef alleen achter met zijn eigen verzonnen vrijheid en  eigen gecreëerde lege werkelijkheid. Waarin geen liefhebbende vader was, noch de warmte van de familie en noch het leven waarvoor hij zijn wortels had verlaten. Daarnaast was er hongersnood uitgebroken in het land waar hij zich had gevestigd. De zoon die opgroeide op het landgoed van zijn rijke vader, die niet gehoorzaam wilde zijn aan zijn vader, smeekte nu een vreemdeling om hem in dienst te nemen om de varkens te voeren. Dit was een ongekende belediging voor een Jood die varkens als onreine dieren beschouwde. Dus je kunt je voorstellen in wat voor een extreme ellende deze eens rijke jongeman was beland dat hij zich toe liet tot het doen van zulke lage taken. Maar dat was nog niet alles. Het evangelie vertelt ons dat: ‘En hij verlangde ernaar zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf hem die.’ (Lucas 15:16).

De zoon was in een situatie beland waarin ten eerste de nederigheid van de ziel en ten tweede moed noodzakelijk waren om de waarheid onder ogen te zien, zodat hij zijn gemaakte fouten kon realiseren, bekennen, berouwen en om zich definitief op het pad van verlossing te bevinden. Gelukkig had de held van deze gelijkenis de geestelijke eigenschappen die we uit de volgende regels van het evangelie van Lucas leren: ‘En nadat hij tot zichzelf gekomen was, zei hij: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom om van honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u.’ (Lucas 15:17). Hij had zich gereflecteerd, bewust geworden van zijn fouten, zijn berouw was oprecht en het pad van bekering was zeker. De verloren zoon wendt zich tot de enige plaats van verlossing: de liefhebbende vader.

Een grotere liefde, grotere vergevinggezindheid en grotere genade kan in geen enkel ander karakter gevonden worden dan in die van de vader in deze gelijkenis. Volgens menselijke begrippen is het onbegrijpelijk om een Vader voor te stellen, die in ruil voor Zijn ontelbare goedheden, ongehoorzaamheden, verraad en onverschilligheid van zijn kind terug krijgt. Een Vader die in plaats van boos te worden en terecht te wijzen, met onvoorwaardelijke liefde en verlangen wacht op de terugkeer van Zijn Kind. In het vervolg van de gelijkenis lezen we dat de vader zijn zoon benaderde en dat de zoon alleen redde om te zeggen dat hij tegen hem had gezondigd en niet langer waardig was om zijn zoon genoemd te worden. Dat was genoeg voor zijn vader om hem te vergeven, in plaats van zijn oude vodden hem met nieuwe kleren te kleden en een ring om zijn vinger te doen, die alleen een zoon en erfgenaam kon dragen.

Dat is precies het verhaal van ieder mens die het pad van bekering en berouw bewandelt en de geschiedenis van de hele mensheid die God verliet. Wij allemaal hebben ons bevonden, en bevinden ons, in de situatie van de verloren zoon wanneer we willens afstand nemen van God. Bewust wijzen wij zijn liefde en heiligheid af, zodat wij onze zondevolle verlangens kunnen nastreven. We ontnuchteren alleen op het moment wanneer alle fouten al zijn gemaakt, wanneer we onszelf op de bodem van een vieze waterplas bevinden. We stoppen alleen als we tegen een hoge muur stoten, wanneer we niet lager kunnen vallen of verder weg kunnen gaan. Dat is wanneer we reflecteren op ons verleden, bewust worden van onze zonden en beseffen dat de enige redding de liefdevolle Vader is, die ondanks onze vele zonden, ongeacht de vervuilingen en ellende van onze ziel, altijd in afwachting is op onze terugkeer.

Haast je om je te bekeren. Hoe ver weg wij ook denken te zijn van de Vader, hoe onrein, zondig en onwaardig wij zijn, wij moeten niet wanhopen, want de liefde van de genadevolle Vader voor zijn kinderen vergaat niet. De Almachtige ziet ons altijd, waar we ook zijn. Hij ziet onze harten, gedachten en daden en houdt de deuren van Zijn huis open voor ons, omdat Hij gelooft in de bekering van Zijn kinderen. Laten we samen bidden, lieve broeders en zusters in Christus, zodat vele verloren kinderen vandaag het juiste pad naar het huis van de Vader vinden, moed en kracht vinden om op te staan, om nederig te zijn, om onze gewonde zielen voor de Vader te tonen en met de woorden van heilige Nerses de begaafde te smeken:

Hemelse Vader, Waarlijk God,

die Uw geliefde Zoon stuurde

om de verloren schaap te zoeken,

ik heb gezondigd tegen de Hemel

en tegen U accepteer mij

zoals de verloren zoon,

en kleed mij het voormalige gewaad

die mij werd ontnomen door de zonde.

En ontferm U over Uw schepselen,

en mij, een groot zondaar.

 

 

Evangelie: Lucas 15:1-32

 

Het verloren schaap

1Al  de tollenaars en de zondaars nu kwamen bij Hem om Hem te horen. 2En de Farizeeën en de schriftgeleerden morden onder elkaar en zeiden: Deze Man ontvangt zondaars en eet met hen. 3En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zei: 4Welk mens onder u die honderd schapen heeft en er één van verliest, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol blijdschap op zijn schouders. 6En als hij thuiskomt, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden,  dat verloren was. 7Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over  negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben.

              

De verloren penning

8Of welke vrouw, die tien penningen  heeft en één penning verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en zoekt zorgvuldig, totdat zij die vindt? 9En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar vriendinnen en buurvrouwen bijeen en zegt: Wees blij met mij, want ik heb de penning gevonden die ik verloren had. 10Zo zeg Ik u, is er blijdschap vóór de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.

              

De verloren zoon

11En Hij zei: Een zeker mens had twee zonen. 12En de jongste van hen zei tegen zijn vader: Vader, geef mij het deel van de goederen dat mij toekomt. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. 13En niet veel dagen daarna maakte de jongste zoon alles te gelde en reisde weg naar een ver land en verkwistte daar zijn vermogen in een losbandig leven. 14En toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood in dat land en begon hij gebrek te lijden. 15En hij ging heen en voegde zich bij één van de burgers van dat land, en die stuurde hem naar zijn akkers om de varkens te weiden. 16En hij verlangde ernaar zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf hem die. 17En nadat hij tot zichzelf gekomen was, zei hij: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom om van honger. 18Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u. 19En ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden. Maak mij als één van uw dagloners. 20En hij stond op en ging naar zijn vader. En  toen hij nog ver van hem verwijderd was, zag zijn vader hem en deze was met innerlijke ontferming bewogen en hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. 21En de zoon zei tegen hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u. Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden. 22Maar de vader zei tegen zijn dienaren: Haal het beste gewaad tevoorschijn en trek het hem aan en geef hem een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten. 23En breng het gemeste kalf en slacht het, en laten we eten en vrolijk zijn. 24Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn. 25Zijn oudste zoon nu was op de akker. En toen hij dichter bij huis kwam, hoorde hij muziek en reidans. 26En nadat hij één van de knechten bij zich geroepen had, vroeg hij wat er aan de hand was. 27Deze nu zei tegen hem: Uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem weer gezond teruggekregen heeft. 28Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen ging zijn vader naar buiten en spoorde hem aan. 29Maar hij antwoordde en zei tegen zijn vader: Zie, ik dien u al zoveel jaren en heb nooit uw gebod overtreden en u hebt mij nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn. 30Maar nu deze zoon van u gekomen is, die uw bezit met hoeren opgemaakt heeft, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht. 31En hij zei tegen hem: Kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is van jou. 32Wij zouden dan vrolijk en blij moeten zijn, want deze broer van jou was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden.

 

24 maart

‘Ook ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.’ ‘Jullie kunnen niet God dienen én de mammon’ (Lucas 16:9, 13).

Deze zondag wordt ‘de zondag van de rentmeester’ genoemd.  Deze zondag nodigt ons opnieuw uit voor een berouwvol leven, met het advies van het evangelie van Lucas. Het mammon is Syrisch voor geld of rijkdom, waarbij vaak gold dat die rijkdom als een god vereerd werd.

De gelijkenis vertelt over een rijke man die een rentmeester had. Wanneer de rijke man hoort dat de rentmeester zijn positie misbruikt, roept hij hem bij zich en geeft hem de opdracht om een verantwoording af te leggen. Omdat hij zich schuldig voelt, maakt de rentmeester zich zorgen en vraagt zich af: “Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me” (Lucas 16:3). Maar zo slim en vindingrijk als hij is zegt hij vervolgens: “Ik weet al wat ik moet doen” (Lucas 16:4). Onmiddellijk riep hij de schuldenaren van zijn heer bij zich en vroeg: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” (Lucas 16:5). De schuldenaar antwoordt met 100 vaten olijfolie. De rentmeester beveelt gelijk om een schuldbewijs te maken van 50 vaten olijfolie. Vervolgens vermindert hij de schuld van de andere schuldenaar van 100 balen graan, naar 80 balen (Lucas 16:6-7). 

De gelijkenis geeft aan dat de heer zowel boos was als sympathie toonde voor de handeling van de rentmeester, omdat hij ‘wijs handelde.’ Hij veroverde de sympathie van de schuldenaren, in de hoop dat ze hem ook te hulp zouden schieten als hij in moeilijkheden zit.

Aan het einde van de gelijkenis geeft Jezus twee belangrijke en duidelijke boodschappen aan zijn discipelen.

Ten eerste, gebruik de onrechtvaardige mammon (de mammon is altijd verkeerd) zodanig om vrienden mee te winnen, zodat wanneer je mammon tekort komt je omarmd zult worden in het eeuwige leven.

Ten tweede, je kunt niet tegelijkertijd zowel de Heer God én de mammon dienen.

De gelijkenissen die onze Verlosser ons vertelt, zijn geen sprookjes waar je een moment naar kunt luisteren, onder de indruk van raakt, een morele les uit kunt halen en het daarmee eindigt. Dit zijn boodschappen die zijn bedoeld om ons de weg tussen verlossing of verzoeking, leven of dood te laten zien.

In deze gelijkenis stelt de Redder iets zeer belangrijks. Wat zal er gebeuren als we tekort aan mammon zullen hebben in ons leven? Wat moeten we doen als de materiële wereld en de voordelen ervan, in ons leven verminderen?

Net zoals bij ons en bij de rest van wereld is er altijd tekort aan mammon. Alle oorlogen, alle moeilijkheden en problemen in de wereld zijn het gevolg van de verspilling of tekortkoming van mammon. Wanneer we onze hoop vestigen op het mammon hoe kunnen wij dan vrienden winnen of het eeuwige leven proberen te erven?

Wanneer we vergeten dat wij tijdelijke rentmeesters zijn, wanneer we onze bereidheid tot verantwoording negeren, welke fatale fouten maken we dan?

De kennis van het verschrikkelijke einde van het materialistische leven leert ons alert te zijn op de waarschuwing van onze Verlosser. De mens is een tijdelijke rentmeester en heeft geen recht en zal niet gered worden door alleen tijdelijke vriendschappen te versterken en materiële benodigdheden te winnen. Dit zijn tijdelijke ‘tenten,’ waaruit we iedere seconde uit verdreven kunnen worden. Het verliezen van onze positie, zonder vrienden blijven en onze onveiligheid zijn hedendaagse realiteiten die worden veroorzaakt door de mens zelf. Namelijk de mens maakt vergissingen, is onbetrouwbaar. De mens is net zo bedriegend als trouw, net zo goed als kwaad, net zo producerend als verspillend. We mogen niet alleen het mammon dienen en veiligheid zoeken hiermee, want het mammon zal altijd tekortkomen. Door het dienen van het mammon dienen wij de tijdelijke heren en vergeten wij de Ware, de Eeuwige en de echte Heer van ons leven, God. We bedriegen onszelf wanneer we zeggen dat we, gedurende onze tijd in deze wereld, de mammon moeten dienen en in het hiernamaals op de een of andere manier een weg met God kunnen vinden. Men kan geen twee heren dienen. De mammon houdt ons gevangen, maakt ons tot slaaf en staat ons niet toe dichterbij God te komen, te gehoorzamen en te dienen. God die ons bevrijdt, redt en eeuwig leven geeft.

Hoe snel en hoe vaak vergissen wij ons wanneer we geen rekening houden met het feit dat onze levens eeuwig zijn. De Schepper van de wereld en het universum heeft niet alleen de materiële, zichtbare wereld gecreëerd in zijn creatie. Er bestaat een grotere en sterkere geestelijke organisatie, namelijk de Kerk. Het raadgevend Lichaam van God, een God-menselijk instituut, dat Zijn aanwezigheid realiseert en versterkt op deze wereld en in het universum. Een instituut dat onze aandacht concentreert op de mens en de eeuwige normen en waarden van het menselijk leven.

Om deze gelijkenis goed te kunnen begrijpen en interpreteren, moeten wij onze aandacht concentreren op een zeer belangrijk woord – eeuwige tenten. De mens is van eeuwige waarde, ons leven is gedefinieerd door de eeuwigheid. Het klopt dat wij in deze wereld een tijdelijk bestaan hebben, met tijdelijke waarden en ons zorgen maken over tijdelijke problemen. Maar wij vinden onze thuis en rust in de eeuwige tenten en in eeuwige waarden. Zijn we misleid en verloren door tijdelijke en misleidende gebeurtenissen of beloningen? Dan worden we ‘onrechtvaardige rentmeesters’ en zullen we verloren zijn. Als we trouw blijven aan onze eeuwige verlangen en eeuwig leven, dan zullen we een goede dienaar worden, eerlijk en trouw. Als wij God trouw zijn in het minste, zullen we beloond worden met grotere waardes.

De mens is van eeuwige waarde voor God. God heeft ons beloond met het eeuwige leven, dus laten we geen genoegen nemen met de kleinste en minst waardevolle normen, waardoor we gedwongen een materialistisch, inhalig en aards leven zullen gaan lijden en ons hierover verontrusten. Wij zijn iedere dag de kinderen van de bevrijdende God. We zijn vrij om de weg van ons leven te kiezen. We zijn vrij om de normen in ons leven te kiezen.

Evangelie: Lucas 16:1-31

De onrechtvaardige rentmeester

1En Hij zei ook tegen Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, die een rentmeester had, en deze werd bij hem aangeklaagd dat hij zijn goederen verkwistte. 2En hij riep hem en zei tegen hem: Wat is dit wat ik over u hoor? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want u kunt niet langer rentmeester zijn. 3En de rentmeester zei bij zichzelf: Wat moet ik doen, omdat mijn heer dit rentmeesterschap van mij afneemt? Spitten kan ik niet en voor bedelen schaam ik mij. 4Ik weet wat ik doen zal, opdat ze mij, wanneer ik afgezet ben als rentmeester, in hun huizen ontvangen. 5En hij riep de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich en zei tegen de eerste: Hoeveel bent u mijn heer schuldig? 6En hij zei: Honderd vaten olie. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis, ga zitten en schrijf snel vijftig. 7Daarna zei hij tegen een ander: En u, hoeveel bent u schuldig? En hij zei: Honderd zakken tarwe. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis en schrijf tachtig. 8En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, omdat hij verstandig gehandeld had. Want de kinderen van deze wereld zijn onder elkaar  verstandiger dan  de kinderen van het licht. 9En Ik zeg u:  Maak uzelf vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon, opdat zij u, als u gebrek lijdt, zullen ontvangen in de eeuwige tenten. 10Wie trouw is in het minste, is ook in het grote trouw. En wie onrechtvaardig is in het minste, is ook in het grote onrechtvaardig. 11Als u dan wat betreft de onrechtvaardige mammon niet trouw bent geweest, wie zal u het ware toevertrouwen? 12En als u wat betreft het goed van een ander niet trouw bent geweest, wie zal u het uwe geven? 13Geen huisslaaf kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de ene hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon.

Het blijvend gezag van de wet

14En al deze dingen hoorden ook de Farizeeën,  die geldzuchtig waren, en zij beschimpten Hem. 15En Hij zei tegen hen: U bent het die uzelf rechtvaardigt voor de mensen, maar  God kent uw hart.  Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God. 16De Wet en de Profeten zijn er tot Johannes. Vanaf die tijd wordt het Koninkrijk van God verkondigd, en ieder doet het geweld aan. 17En het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel van de wet wegvalt. 18Ieder die zijn vrouw verstoot en met een andere trouwt, pleegt overspel en ieder die met een vrouw trouwt die door haar man verstoten is, pleegt ook overspel.             

De rijke man en de bedelaar Lazarus

19Nu was er een zeker rijk mens, die gekleed ging in purper en zeer fijn linnen en die elke dag vrolijk en overdadig leefde. 20En er was een zekere bedelaar, van wie de naam Lazarus was, die voor zijn poort neergelegd was, en die onder de zweren zat. 21En hij verlangde ernaar verzadigd te worden met de kruimeltjes die van de tafel van de rijke man vielen; maar ook de honden kwamen en likten zijn zweren. 22Het gebeurde nu dat de bedelaar stierf en door de engelen in de schoot van Abraham gedragen werd. 23En ook de rijke man stierf en werd begraven. En toen hij in de hel zijn ogen opsloeg, waar hij in pijn verkeerde, zag hij Abraham van ver en Lazarus in zijn schoot. 24En hij riep en zei: Vader Abraham, ontferm u over mij en stuur Lazarus naar mij toe en laat hem de top van zijn vinger in het water dopen en mijn tong verkoelen,  want ik lijd vreselijk pijn in deze vlam. 25Abraham echter zei:  Kind, herinner u dat u het goede deel ontvangen hebt in uw leven en Lazarus evenzo het kwade. En nu wordt hij vertroost en u lijdt pijn. 26En bovendien is er tussen ons en u een grote kloof aangebracht, zodat zij die van hier naar u zouden willen gaan, dat niet kunnen en ook zij niet die vandaar naar ons zouden willen gaan. 27En hij zei: Ik vraag u dan, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28want ik heb vijf broers. Laat hij dan tegenover hen getuigenis afleggen, opdat ook zij niet komen in deze plaats van pijniging. 29Abraham zei tegen hem:  Zij hebben Mozes en de profeten. Laten zij naar hen luisteren. 30Hij echter zei: Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe zou gaan, zouden zij zich bekeren. 31Maar Abraham zei tegen hem: Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij zich ook niet laten overtuigen, als iemand uit de doden zou opstaan.

 

31 maart

‘Het brandende vuur van liefde in het hart verrijst het gebed, en wanneer het verrezen gebed naar de hemel stijgt daalt het goddelijke licht naar het onderdak van de geest.’ – Johannes Climacus (579-649)

Het grote vasten nodigt ons uit om onze slechte gewoontes en destructieve hartstochten, die ons verwijderen van God, te verwerpen. Daarom is deze periode allereerst een periode van bekering en verzoening. Onafscheidelijk hiervan is de moed om je eigen zondes te zien en te accepteren, besluiten om het verkeerde pad te verwerpen, oprecht berouw tonen, vrome daden verrichten en uiteraard onvermoeid bidden. Over het laatste gaat de gelijkenis van de Heer Jezus Christus. Hierom wordt deze zondag ‘de zondag van de rechter.’

Toen Christus de vraag van de Farizeeën antwoordde over de komst van het Koninkrijk van God, vertelde Hij hierna een gelijkenis, de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. In deze gelijkenis komt een weduwe voortdurend naar de rechter toe en  smeekt haar recht te doen in het geschil met haar tegenstander maar de rechter vermeed haar zaak constant. Ongeacht dit wanhoopte de weduwe niet en uiteindelijk leidden haar voortdurende bezoeken en volharding ertoe dat de onrechtvaardige rechter haar geschil oploste. De rechter had geen ontzag voor God en geen schaamte voor de mensen maar loste haar geschil op, omdat hij niet meer wilde dat zij hem lastig viel. Aan het einde van de gelijkenis zegt de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat Hij hen wachten? Ik zeg jullie dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’ (Lucas 18:6-9).

Wat voor een grote gave is ons gegeven, dat wij op ieder moment de mogelijkheid hebben om ons tot de Schepper van hemel en aarde te wenden en te anticiperen op Zijn hulp. De woorden van de Heer in de gelijkenis bieden grote troost aan degenen die hoop hebben in Hem. Deze woorden verzekeren dat de hemelse rechtvaardige Rechter, die hoger is dan alles en iedereen, geen afkeer heeft tegen zondaars maar luister naar de smeekbedes van Zijn dienaren en hen te allen tijde antwoordt.

Het gebed is de meest directe manier om te communiceren met God, een eerlijk en openhartig gesprek met God. Dat is ons geestelijk verlangen naar het hogere, het mooie, het goede ofwel ons verlangen naar God. De heilige Kerkvaders hebben het gebed ‘de adem van de geest’ benoemd en beschouwen het als de as van het geestelijk leven, want het gebed is de directe ontmoeting van de geest met God. Zoals een lichaam leeft als het ademt, zo leeft de geest als er voortdurend wordt gebeden. Daarom draagt het heilige Schrift ons op om voortdurend en onvermoeid te bidden. God negeert nooit gebeden. Als wij denken dat een gebed onbeantwoord blijft dan ligt het antwoord juist in die stilte. God houdt grenzeloos van ons en zelfs als Hij het uitstelt om onze wens te vervullen dan ziet Hij een groter goed in het uitstellen voor ons. Wanneer we in tijde van ziekte of moeilijkheden denken dat we geen antwoord krijgen van de Almachtige, kan dat een diepe betekenis in zich dragen. In zulke situaties doen we onbedoeld hetgeen wat de Heer ons opdroeg, ‘heb uw naaste lief als uzelf.’ (Mattheüs 22:39). We merken de mensen in onze omgeving op en tonen sympathie met hun problemen terwijl we daarvoor niet genoeg aandacht hadden voor hen en niet eraan dachten om hen te helpen.

Voortdurend bidden zorgt ervoor dat wij onze geestelijke gedachtegang ontwikkelen en leren om belangrijke van minder belangrijke zaken te onderscheiden, om tijdelijke van eeuwige zaken te onderscheiden. “Maar zoek eert het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven  worden” (Mattheüs 6:33). Dit leert de Heer ons, zodat wij niet stoppen na het krijgen van de tijdelijke dingen die wij vragen maar voortdurend blijven bidden en streven naar de eeuwigheid. De gelijkenis met de weduwe leert ons om niet wanhopig te zijn, wanneer we een bepaalde moeilijkheid onder ogen zien. Om onze gebeden voort te zetten des te meer, omdat onze gebeden niet gericht zijn aan een onrechtvaardige rechter maar de rechtvaardige God, die genade heeft voor diegenen die vertrouwen op Hem.

Laten we de heilige Drie-eenheid voortdurend verheerlijken en de woorden van Vardan Aygektsi opvolgen: “Laten we voortdurend bidden, want dit is de zoete wierook die wordt gebrand voor God in een gouden wierookvat, dat aangenaam is voor God. Laten we met onze gebeden kloppen op de deuren van Zijn genade. Het gebed is een ladder vanaf de aarde naar de hemel, is het licht op een donker pad, een blijvende voorraad voor het eeuwigdurende leven. Dus laten we streven om met heilige gedachten dapper bidden in dit leven, zodat we hierna onbeschrijflijke weldaden waardig worden en het eeuwige leven, met de gaven en de menslievendheid van onze Heer Jezus Christus,” amen.

Evangelie: Lucas 17:20 – 18:14

De komst van het Koninkrijk van God

20En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze. 21En men zal niet zeggen:  Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u. 22En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien. 23En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan. 24Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag. 25Eerst moet Hij echter veel lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht. 26En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. 27Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen. 28Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. 29Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om. 30Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. 31Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet. 32Denk aan de vrouw van Lot. 33Wie zijn leven  zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden. 34Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 35Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 36Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. 37En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen:  Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.

De onrechtvaardige rechter

181En Hij sprak ook een gelijkenis tot hen met het oog daarop  dat men altijd moet bidden en niet de moed verliezen. 2Hij zei: Er was in een zekere stad een rechter die God niet vreesde en geen mens ontzag. 3En er was een weduwe in dezelfde stad en zij kwam voortdurend naar hem toe en zei: Doe mij recht tegenover mijn tegenpartij. 4En hij wilde een tijd lang niet. Daarna echter zei hij bij zichzelf: Hoewel ik God niet vrees en geen mens ontzie, 5toch zal ik, omdat deze weduwe mij lastigvalt, haar recht doen, opdat zij uiteindelijk niet komt en mij in het gezicht slaat. 6En de Heere zei: Hoor, wat de onrechtvaardige rechter zegt. 7Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, ook wanneer Hij lang wacht om hen te hulp te komen? 8Ik zeg u dat Hij hun met spoed recht zal doen. Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?

De Farizeeër en de tollenaar

9En Hij sprak ook met het oog op sommigen die van zichzelf overtuigd waren dat zij rechtvaardig waren en alle anderen minachtten, deze gelijkenis: 10Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de ander een tollenaar. 11De Farizeeër stond daar en bad dit bij zichzelf:  O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar. 12Ik vast tweemaal per week. Ik geef tienden van alles wat ik bezit. 13En de tollenaar bleef op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig. 14Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere.  Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.