Tweede zondag van Advent
3 december 2017
“Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven, misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.” (Lucas 13: 8-9).
Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers (Lucas 13: 1). Zij wilden de mening van Christus over dit onderwerp weten. Zij dachten dat ze schuldig waren als moordenaars, en daarom heeft God hen
gestraft.
Jezus Christus heeft het feit niet betwist dat ze schuldig waren, zelfs niet dat ze lijden, terwijl ze meer schuldig waren dan andere die levend waren. Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen’ (Lucas 13: 2-3). Hij bracht ook het voorbeeld van de achttien mensen die gestorven zijn als gevolg van de ineenstorting van de Toren van Siloam, zeggende: ‘Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’ (Lucas 13: 4-5).
Als we een tragedie of een ernstig proces met ons ervaren, vragen we onszelf onbewust af wat we hiervoor hebben verdiend. Of als iemand anders iets ernstigs ervaart denken veel mensen dat hij waarschijnlijk een ernstige zonde
heeft begaan en daarom Gods straf heeft ontvangen.
Maar dit verhaal waarschuwt de Heer ons dat dit ten eerste de verkeerde manier van denken is, omdat alle mensen zondaars zijn en daarom verdient iedereen een straf. Ten tweede, we weten dat veel heiligen en martelaren in de problemen zitten of lijden zijn ondergaan, dus het is niet altijd het resultaat van de kwaad die zich heeft voorgedaan. God geeft ons altijd mogelijkheden tot berouw en bekering. Jezus waarschuwt ons ook en zegt: ‘Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zal je allemaal net zo sterven als zij’ (Lucas 13: 5).
Het is na deze gebeurtenissen dat onze Heer vertelt over een rijke man die een tuin had en daar een vijgenboom groeide, die geen vruchten droeg. Elke keer kwam deze rijke man om vijgen te plukken van de vijgenboom, maar elke keer kon hij geen vruchten vinden. Na drie jaar gewacht te hebben zegt de tuinier: “Knip deze vreselijke boom en plaats een nieuwe in plaats daarvan.” Maar de tuinman, die zo lang voor deze boom had verzorgd en er moeite voor had ingestoken, vroeg hem om het nog een jaar te geven om de boom te verzorgen, en als de boom er dan geen vrucht van zou hebben, zou hij het afsnijden.
Rijke tuiniers vertegenwoordigen met deze illustratie onze Vader, de tuinman symboliseert Jezus en de vruchteloze vijgenboom representeert het Joodse volk van die tijd, die onverschillig bleef tegen de propaganda van Christus, en vandaag symboliseert het ons. Iedereen van ons wordt geplant als deze vijgenboom in Gods tuin, dat wil zeggen onder de bescherming van de kerk en zoals de tuinlieden vruchten van de boom verwachten, moet ook God in ons zoeken naar de vruchten waarvoor Hij ons heeft geschapen en Zijn kerk gebracht heeft.
In deze illustratie was de tuinier klaar om zelfs buitengewone middelen te gebruiken om de vijgen te bevruchten, waardoor het verdere bestaan ervan werd gewaarborgd. Zo gedraagt Christus zich ook. Hij is bereid om alle noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor een persoon, zolang de mens zal worden aangestuurd en vruchten zal brengen.
Wat zijn de vruchten die God van ons verwacht? Dit zijn christelijke deugden, liefde voor God en mensen, liefdadigheid, gerechtigheid, nederigheid, vrijgevigheid, moed en meer. Wanneer we deze vruchten geven, geniet de Heer met ons. God is een zeer barmhartige Heer. Hij is klaar om geduld te hebben en te wachten, zelfs als we minder vruchtbaar zijn. De Heer Jezus werd gezalfd en gekruisigd voor de redding van de mensheid. Hij is altijd onzepleitbezorger en bemiddelaar met onze hemelse Vader. Hij vraagt ons tijd totdat we aangestuurd worden naar de goede kant, bekeert worden en goede vruchten geven.
God is een lange tijd aan te wachten en wij kunnen hopen dat hij nog een beetje meer geduld heeft, maar we kunnen niet hopen dat hij onze afdwalingen en het onvruchtbare leven zal wegnemen. God is erg aardig voor degenen die glijden en vallen, maar ze staan weer op, maar de gelijkenis laat duidelijk zien dat het niet voor altijd kan duren. God geeft de laatste kans. ‘’Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven, misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken’’ (Lucas 13: 9). Onze zorgverlener, Jezus Christus, heeft alles voor ons gedaan, en nu is onze redding alleen afhankelijk van ons geloof, onze bekering en onze vruchten.
Evangelie: Lucas 13:1-9
131Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers. 2Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? 3Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen. 4Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? 5Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’
6Hij vertelde hun deze gelijkenis: ‘Iemand had een vijgenboom in zijn wijngaard geplant en ging kijken of de boom vrucht droeg, maar hij vond geen vijgen. 7Hij zei tegen de wijngaardenier: “Al drie jaar kom ik kijken of die vijgenboom vrucht draagt, maar tevergeefs. Hak hem maar om, want hij dient tot niets en put alleen de grond uit.” 8Maar de wijngaardenier zei: “Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven, 9misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.”
Derde zondag van Advent
10 december 2017
‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodgde tal van gasten uit.’ (Lucas 14:16)
Jezus vertelt over een man die een groot feest heeft gemaakt en velen heeft uitgenodigd om deel te hebben aan zijn vreugde. Maar iedereen wees de uitnodiging af. Men had een reden om bezig te zijn met het nieuw verworven land, terwijl de ander pas getrouwd was, enzovoort. De huisbaas was boos en beval zijn bedienden om alle armen, blinden, kreupelen en iedereen die ze op straat tegen kwamen uit te nodigen voor het feest in plaats van de voorheen uitgenodigden.
Het grote feest is van het Koninkrijk van God waaraan we allen zijn uitgenodigd. Maar wie waren de eerste mensen die uitgenodigd waren en die de onbetaalbare kans die ze hadden gekregen niet waardeerden? Ongetwijfeld was het Joodse volk dat door God was gekozen uit de wortels van de menselijke geschiedenis en als een uitverkoren natie, om het voorbeeld en de gids van de andere naties te zijn op het ware pad naar God. Maar ze wilden dat Gods koninkrijk op de wereld te zien zou zijn, ze wilden het zien, wilden Zijn glorie en overwinning proeven, maar Christus zei: ‘Mijn Konikrijk is niet van deze wereld’ (Johannes 18:36)
De discipelen van Christus zijn de wereld over gestuurd om het Evangelie te prediken, dat wil zeggen om de uitnodiging van de Heer uit te breiden naar alle mensen, ongeacht hun nationaliteit en sociale status. Wij zijn ook een van de genodigden, maar het is de vraag of wij die uitnodiging hebben aanvaard. God heeft gezorgd dat Zijn uitnodiging iedereen zal bereiken en wacht geduldig af, of wij het zullen accepteren of verwerpen. Waar geven wij de voorkeur aan, voor tijdelijk aardse genoegens of hemelse vieringen die de Almachtige zelf heeft voorbereid?
De Hemelse Almachtige Koning houdt niet op met het uitnodigen van mensen, Hij stuurt ons op verschillende manieren een uitnodiging. We hoeven
alleen onze spirituele ogen te openen en ze op te merken. In de kerken is elke zondag een Heilige liturgie, er worden verschillende evenementen en verordeningen georganiseerd. Er zijn jeugdvakbonden en zondagsscholen naast de kerken. Ze zijn niets anders dan Gods uitnodiging aan ons. De kerk gesticht door Christus gaat door met het Heilige werk van het verspreiden van het evangelie van het Koninkrijk van God en het helpen van de genodigden om zich goed voor te bereiden op dit correcte en adequate feestmaal.
Vaak hebben we een serieuze houding tegenover die uitnodiging. In plaats van om het Koninkrijk van God te vragen, zijn we op zoek naar wereldse en het aardse. We gaan naar de kerk om te bidden, het Heilige Boek en spirituele literatuur te lezen, deel te nemen aan goede daden. We zijn klaar om alle mogelijke en onaannemelijke excuses voor onszelf te vinden, maar vermijden het goddelijke leven.
Onze gedachten, onze gesprekken, onze zorgen gaan vooral over het aardse en het tijdelijke. En al onze ijver en macht over de tijdelijke zorg, merken we niet hoe we geleidelijk aan zwakker, grandiozer, jaloers en boos worden en de ware beschrijving van een Christen verliezen.
Geliefden, we hebben ook het grootste voorrecht om deel te nemen aan het feest van de Heer. En we hoeven alleen de Hemelse Koning in ons leven te beantwoorden, om te bewijzen dat we niet bang zijn om een moeilijk pad te doorlopen omdat we weten wat de genodigden te wachten staat.
Evangelie: Lucas 14.12-24
12Hij zei ook tegen degene die hem had uitgenodigd: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. 13Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. 14Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’
15Toen een van de anderen die aan tafel aanlagen dit hoorde, zei hij tegen hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!’ 16Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. 17Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” 18Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 19En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 20Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” 21Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” 22Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” 23zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. 24Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”
Vierde zondag van Advent
17 december 2017
“Let dus goede op jezelf! Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven”. (Lucas 17:3-4)
Velen van ons hebben moeite met vergeven. Een van de redenen hiervan is dat we onszelf niet schuldig achten.
We zijn vaak verontwaardigd wanneer we schuldig worden gevonden of als schuldigen worden behandeld. Het probleem is dat velen van ons geen correct beeld hebben van zondes. We zijn het er eenvoudig over eens dat de dief, de dronkaard, de moordenaar, de overspelige persoon, enz. zondaren zijn en daarom begaan wij niet zelf deze zondes. Wij zijn van mening dat wanneer wij een waardig, respectvol en eervol leven leiden, we dan geen risico lopen om geconfronteerd te worden met de gerechtigheid of gevangenheid. En hierom geloven wij dat zondes niets met ons te maken hebben.
Laten we uitzoeken wat zonde is.
Hetgeen wat we konden zijn of moesten hebben in ons leven, maar niet ertoe instaat waren, is een zonde. Zijn we wel goede zoons of dochters geweest voor onze ouders, zo goed we hadden kunnen zijn? Zijn we wel goede echtgenoten of echtgenotes voor onze partner, zo goed we hadden kunnen zijn? Zijn we wel goede werknemers of werkgevers, zo goed we hadden kunnen zijn? Wanneer wij beginnen te begrijpen dat een zonde het onvermogen is om ons doel te bereiken, wordt hetgeen zelf een onvermogen dat we zouden en hadden kunnen zijn. En het wordt daarbij duidelijk dat ieder van ons een zondaar is.
Het is ook een zonde, bijvoorbeeld wanneer de grens van het goede en het kwade wordt overtreden. Is het waar dat wij altijd aan de zijde staan van de eer en niet van de oneer? Is het zo dat er niks in ons leven is dat ten onrechte is gepleegd? Is het waar dat wij altijd aan de zijde van de waarheid staan die zich scheidt van de leugen? Is het waar dat we nooit ontkennen, de waarheid niet verdraaien en vermijden, hetzij het is in woorden of in stilte? Is het waar dat wij altijd aan de zijde van beleefdheid en hoffelijkheid staan, die zich scheidt van zelfzucht? Vinden er geen slechte daden of ongepaste, niet goed overwogen woorden in ons leven plaats? Als we zo denken, dan kunnen we niet bevestigen dat wij altijd aan de goede kant van de grens bevinden.
Je zonden toegeven betekent ook vallen. De mens valt ondanks van zijn eigen wil. Wij zeggen vaak; “het woord vloog uit mijn mond”, “ik kon mijn verlangens niet tegenhouden”, “voor een moment verloor ik mijn zelfbeheersing”. Wanneer we het gevaar voor een moment vergeten, kan zelfs de beste van ons vallen en zondigen.
Soms plegen we opzettelijk een zonde, we kennen het juiste, maar doen toch het tegenovergestelde. Zelfs als er mensen zijn die beweren dat ze geen gebod hebben overtreden, is er niemand die kan zeggen dat hij niet ten minste gedacht heeft om één van die geboden te breken.
Het is ook een zonde als wij onze plicht jegens de mensheid en God niet kunnen doen. Er is geen mens die kan beweren dat hij of zij 100% toegewijd is aan diens plicht tegenover de mensheid en God.
Dus, als we een idee hebben van zondes, begrijpen we en zien we in dat het een ziekte is die zich verspreidt waardoor alle mensen ziek worden. De discipline in de ogen van mensen en de innerlijke schuld van de mens in de
ogen van God, kunnen hand in hand lopen.
Vervolgens als we beseffen dat we allemaal zondaars zijn, is het voor ons gemakkelijker om de ander te vergeven, omdat we begrijpen dat ook wij vergeving nodig hebben.
Om een christelijke vergeving in ons leven te krijgen, zijn er drie voorwaarden nodig.
We moeten leren begrijpen, onszelf verplaatsen in een situatie. Als een mens iets doet, doet hij voor een bepaalde reden. Als hij onbeschoft en niet hoffelijk
is, als hij slecht gehumeurd is, komt wellicht omdat hij nerveus was, of ergens pijn heeft. Of misschien dat zijn karakter het gevolg is van pijn of moeite hebben met het leven en de menselijke relaties. Het zou gemakkelijker voor ons zijn om mensen te vergeven, als we diegene proberen te begrijpen voordat we bekritiseren.
We zouden moeten leren vergeten. Zolang we de belediging die ons is aangedaan niet zijn vergeten, kunnen we niet denken aan vergeving. We zeggen zo vaak dat “we niet alles vergeten wat diegene ons heeft aangedaan”, of dat “we nooit vergeten hoe diegene ons behandelde”. Met de hulp van de Heer, in Zijn liefhebbende vergevingsgezind zelf, moeten wij kracht vinden en de wil hebben om ons innerlijk schoon te maken van oud verdriet.
We moeten leren lief te hebben. We weten dat de Christelijke liefde onoverwinnelijke welwillendheid betekent, een onoverwinnelijke goede wil. Diegene die dergelijke liefde heeft, zoekt het beste voor anderen, ongeacht hoe anderen zich gedragen en wat ze doen jegens diegene. We kunnen zo’n liefde alleen hebben als Christus, die deze liefde is, in onze harten leeft. Om vergeving te krijgen, moeten we zelf vergeven, en de macht om te vergeven krijgen wij van de Heer.
Evangelie: Lucas 17:1-10
171Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! 2Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. 3Let dus goed op jezelf! Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. 4En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “Ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven.’
5Toen zeiden de apostelen tegen de Heer: ‘Geef ons meer geloof!’ 6De Heer zei: ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen: “Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!” en hij zou jullie gehoorzamen.
7Als iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: “Ga maar meteen aan tafel”? 8Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: “Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken”? 9Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen? 10Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: “Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.”’
Vijfde zondag van Advent
24 december 2017
“De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar.” (Lucas 22:26).
Christus zelf was een voorbeeld van nederigheid en een prediker. “Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden.” (Matteüs 11:29).
De nederigheid van Christus is duidelijk op elk moment van Zijn leven, vanaf het moment dat Hij werd geboren onder de omstandigheden totdat Hij ging buigen om de voeten van de discipelen te wassen (Johannes 13: 4-17) of wanneer hij zijn leven offert voor de redding van mensen.
Nederigheid leidt de mens naar volmaaktheid. Het evangelie bevat veel voorbeelden van nederigheid. “Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn. ” (Marcus 10:43-44). “God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade” (Jakobus 4:6). En St. Johannes de Doper zegt: “Degene die de auteur is van goede daden en zichzelf niet op de laatste plaats plaatst, zal geen voordeel hebben van zijn goede daden.”
Een voorbeeld van nederigheid en tegelijkertijd een sterke christen is De Maagd Maria. Goedkeuring van de nederigheid van Maria, zien we een engel in haar antwoord: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd” (Lucas 1:38). Dat was de eerste onder de nederigen en de armen. Onder de armen werd zij de rijkste, de moeder van de Verlosser, en verheven van de nederige tot de troon van God. “Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen” (Lucas 1: 46-48).
Zachtmoedigheid en nederigheid worden als bijna hetzelfde verklaart, maar hier zitten verschillen tussen, omdat nederigheid altijd tegenover trots komt en zachtmoedigheid tegenover woede. We kunnen echter alleen volmaakt nederig zijn bij het bestaan van deze twee, want Christus zegt ook: “Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Matteüs 11:29).
Een moment uit het leven van Anton Anapatakani geeft ons een les van zachtmoedigheid. Anton hoort over een kluizenaar dat die volmaakt is geworden in deugden en vraagt of de kluizenaar bij hem kan komen om hem te zien en om met hem te praten. Als ze de kluizenaar naar hem brengen, is Anton niet in de cel. Kort daarna ging hij de cel binnen en deed hij zijn werk zonder aan iemand aandacht te geven, de cel sorteren, de cel uitstappen en opnieuw binnenkomen. Immers kan de bekende kluizenaar het niet weerstaan en zegt in deugd: “Je wilde me zien en ik heb zo lang gesnoeid, terwijl je tot zover geen aandacht verschaft.”
Op dat moment vroeg Anton hem: “Hoewel ze zeggen dat je door jouw deugden volmaakt bent geworden, vind ik je in werkelijkheid op een verwoeste dorp lijken, omdat je niet eens een beetje minachting kon hebben.” Dit is een goede les van nederigheid en zachtmoedigheid voor ons, want als we niet in staat zijn om minachting te brengen in een of andere situaties in het leven, hoe kunnen we dan het gebod van Christus vervullen om vijanden lief te hebben en zelfs voor hen bidden? (Matteüs 5:44).
Nederigheid is de toestand van de menselijke ziel, die in de glorie en het ondoordringbare is, waarvan wij hebben gezien dat die ontbreekt in de deugd van de beroemde kluizenaar, omdat hij door Anton het niet kon weerstaan om in onzekerheid te zijn.
En nederigheid is, zoals de Heilige Grigor Tatevatsi zegt, wanneer “de mens buigt voor iemand kleiner dan hem”. Nederigheid is ook wanneer een persoon buigt voor iemand groter dan hem, een oudere. En als dit wordt gedaan om het gebod van God en om de liefde te vervullen, dan wordt deze daad uitgesloten door schijnheiligheid.
We benaderen verschillende mensen niet op dezelfde manier. Bijvoorbeeld: mensen zijn het meest stil en gehoorzaam tegenover gezagsdragers. Met onze
kleintjes zijn we moediger en zelfverzekerder en terwijl we voor kinderen staan en van hen houden, maken we zulke vormen van zelfverheffing waar we ons nergens anders zo zouden gedragen.
Maar als we nederig zijn, dan wordt onze nederigheid op al deze manieren weergegeven. En door vollediger nederigheid in ons leven te tonen, moeten we altijd de waarheid onthouden. “Nederig zijn is een plicht tegenover diegenen die superieur zijn aan jou, tegen de gelijken van jou, en voor degenen onder jou.”
Evangelie: Lucas 19:12-28
12Hij zei: ‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren. 13Hij riep tien van zijn dienaren bij zich, gaf elk van hen honderd drachme en zei tegen hen: “Ga daarmee handeldrijven terwijl ik weg ben.” 14Maar zijn landgenoten haatten hem en stuurden afgevaardigden achter hem aan met de boodschap: “We willen niet dat die man koning over ons wordt!” 15Bij zijn terugkeer, toen hij het koningschap had ontvangen, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te vernemen wat ze met handeldrijven hadden verdiend. 16De eerste kwam en zei: “Heer, uw geld heeft het tienvoudige opgeleverd.” 17Zijn meester zei: “Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat je betrouwbaar bent geweest in iets zeer gerings verleen ik je het bestuur over tien steden.” 18De tweede kwam zeggen: “Uw geld, heer, heeft het vijfvoudige opgebracht.” 19Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden.” 20Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw geld, ik heb het in een doek voor u bewaard. 21Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid.” 22Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? 23Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan had ik het bij mijn terugkeer met rente kunnen opvorderen.” 24En tegen degenen die erbij stonden zei hij: “Neem hem de honderd drachme af en geef ze aan de knecht die het tienvoudige verworven heeft.” 25Ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft al het tienvoudige!” 26“Ik zeg jullie: wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft worden ontnomen. 27En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.”’ 28Na deze woorden trok Jezus verder, op weg naar Jeruzalem.
Zesde zondag voor Advent
31 december 2017
‘Weet,’ zei Hij, ‘dat de bezitter meer zal worden gegeven, en de kleinere zal zijn kleinste aandeel moeten nemen’ (Lucas 19:11-28)
De Heer Jezus Christus vertelt een gelijkenis over hoe een man naar een vreemd land ging om zijn koninklijke autoriteit te ontvangen en terug te keren naar zijn land. Hij riep tien van zijn bedienden en gaf ze elk tien gouden munten en gaf hen opdracht dit geld te verwerven ‘totdat Ik terugkeer’. En zijn medeburgers haatten hem en stuurden een plaatsvervanger met de mededeling dat ze niet wilden dat Hij Koning over hen werd. Toen deze edele terugkeerde naar zijn koninkrijk, riep hij zijn dienaren, aan wie hij het geld had gegeven, om te weten hoeveel wie had gewonnen. De eerste kwam en zei: “Ik heb er nog tien gewonnen tegen die van jou.” De Heer prees en stelde gouverneur aan over tien steden. De tweede kwam en vertelde dat hij tegen één munt vijf munten had gewonnen. De Heer prees hem en stelde gouverneur over vijf steden. . De derde kwam en zei: “Here, hier is Uw geld, ik bewaarde het in een zakdoek. Ik was bang voor u, aangezien u een strikt persoon bent, je neemt wat je geoogst hebt en niet wat je niet geoogst hebt”. De Heer zei: “Slechte slaaf, ik zal u beoordelen naar uw woord; Je weet dat ik een strikt persoon ben, maar waarom gaf je geen geld aan de speculanten en eis je rente bij terugkeer? ” Hij vertelde de verdachten: “Neem het geld geef het aan hem die tien keer heeft gewonnen … weet,” zei hij, “de bezitter zal meer worden gegeven, en de kleinere zal zijn kleinste deel moeten nemen. En aan mijn vijanden die geen koning over hen willen zijn, breng ze hier en dood ze in mijn aanwezigheid”.
Deze gelijkenis gaat over ons leven en onze dood, evenals over de komst van Christus. Toen Christus naar de hemel opsteeg om zijn vroegere macht en glorie te ontvangen, en net als de edelman van deze gelijkenis, verwaarloosde hij niet één van Zijn dienaren en schonk geschenken aan iedereen. Niemand van hen bleef zonder genade, want God vergeet niemand, tegelijkertijd eist Hij compensatie van ieder van ons voor Zijn gaven, dat we de Goddelijke genaden
moeten verveelvoudigen. Dan zien we in de gelijkenis degenen die niet willen dat de edelman koning over hen wordt. Dit waren de mensen die Christus afwezen. Ze vinden het niet erg gered te worden door Christus, maar ze willen niet dat Hij hun Koning wordt. In deze gelijkenis zien we een voorbeeld van een luie slaaf die alleen het gegeven geld teruggeeft aan zijn meester. De man leek niets slecht te hebben gedaan, maar de Heer strafte hem met grote strengheid. “…”de kleinere zal zijn kleinste deel moeten nemen..” Verantwoordelijkheid en gratie zijn ondeelbare realiteiten. Het nare is dat deze dienaar alleen aan zichzelf dacht en over zijn eigen veiligheid. Hij was bang om het risico te nemen en bereikte niets. Hij was niet geïnteresseerd in de zaken van de meester, hij gaf niet om de belangen van de meester, de redding van zijn ziel, maar alleen om zichzelf. Een duidelijke regel van het leven, diegene die bang is zijn leven in gevaar te brengen en alleen aan zijn welzijn denkt, kan niet leven omwille van God. En dit soort mensen kiezen hun eigen oordeel. “…wie zijn eigen ziel liefheeft, zal het verliezen..” – zegt Christus. De gedachten van vandaag in verband met deze gelijkenis gaan voornamelijk over onze verantwoordelijkheid en over hoe groot onze verantwoordelijkheid tegenover God en de mens is. Hier was het probleem niet veel of weinig geld of het gebrek aan geld, maar gebrek aan toewijding, toewijding die veroordeeld wordt. Maar laten we het niet oordelen, laten we eerst begrijpen wat onze grens van toewijding is. Velen van ons gaan naar de kerk met veel voorzichtigheid, ze proberen onzichtbaar te zijn alsof ze bang zijn dat God meer van ze zal eisen… Ieder van ons, die goddelijke genaden ontvangt, is geroepen om God en mensen te dienen omdat toewijding het getuigenis is van onze liefde en geloof in God. Met andere woorden, we leven niet om straf en risico te vermijden, maar om te dienen, om ongebreideld te dienen. “Wie zijn leven verliest, zal het vinden” zegt Christus. God en de mens dienen is geen verlies of een verspilling van macht, maar een prestatie.
Als een kaars die brandt, smelt – en eindigt hij niet , maar hij veroorzaakt lichtkaarsen die branden en geboren worden uit zijn licht.
Het jaar is voorbij. God heeft ons de gelegenheid gegeven om nog een jaar te leven, en tijdens de beschouwing van Kerstmis en Nieuwjaar proberen we ons te herinneren wat we het afgelopen jaar hebben gedaan en we hopen dat het
komende jaar vol weldaden en zegeningen zal zijn. Als we deze smeekbeden aan God aanbieden, moeten we drie belangrijke dingen in het leven bedenken – God, de tijd en de onze. Het is God die ons genaden heeft geschonken en ons de gelegenheid heeft gegeven om te dienen en te vervaardigen. God is de bron van allerlei soorten genaden. En de grootste genade is de tijd, de duur van ons leven, die als een heilige pot is, die zou moeten worden teruggegeven aan God door deze te vullen met heldere en deugdzame daden. Elk nieuw jaar is een nieuw jaar voor ons naar het eeuwig leven, dus we moeten elke minuut van ons leven zinvoller en betekenisvoller maken.
Laten we afscheid nemen van het voorbijgaande jaar met dit geloof en bewustzijn, en laten we de deur van het nieuwe jaar openen en onze eerste stap zetten in het nieuwe jaar met geloof en vertrouwen dat God overvloedig zal zijn met ons in ons genadevol leven, onze kerk en ons vaderland. Amen.
Evangelie: Lucas 22:24-30
24Toen ontstond er onder hen onenigheid over de vraag wie van hen de belangrijkste was. 25Jezus zei tegen hen: ‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen. 26Laat dat bij jullie niet zo zijn! De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. 27Want wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient.
28Jullie zijn in al mijn beproevingen steeds bij mij gebleven. 29Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader mij voor het koningschap bestemd heeft: 30jullie zullen in mijn koninkrijk eten en drinken aan mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.