2 maart 2025

“Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde.” – Psalmen 51:3-4

Deze verzen van de hymne zijn een oprechte uitdrukking van de drang en het berouw van een oprechte toespraak tot God, die uit de ziel van een zondige man barst en die de randen van verzoening tussen de man van God creëren en die betekenis geven en die het hele mysterie van onthouding overbrengt.

Het vasten, waarbij het lichaam niet mag worden gevoed, is de oorsprong en bron van onthouding. Door de te vasten, onthoudt de gelovige zichzelf van bepaald voedsel en van vleselijke hartstochten, wat weer -voor zover mogelijk- helpt om de volgende dingen te behouden: puur houden van de ziel en het lichaam om zich te verenigen met God en om te verbinden en te communiceren. Vaak beschouwen veel mensen het zich onthouden van bepaalde voedingsmiddelen en genoegens als echte onthouding. Deze gedachtegang is gebrekkig, omdat vasten in de eerste plaats een grote morele en psychologische betekenis heeft. De vastentijd geeft de gelegenheid om na te denken over zonden en waanvoorstellingen en de mogelijkheid om ervan af te komen. De vastentijd is een gelegenheid voor elke christen om zijn bewandelde pad te herzien, om na te denken over de vraag of hij heeft geleefd. Door trouw te blijven aan de christelijke principes en deugden, versterkt iemand door volgens deze principes te leven, zijn spirituele en morele profiel en wordt hij spiritueel herboren. Zoals patriarch Paulus van Adrianopel schrijft: “… een persoon moet zich niet alleen onthouden van rijk voedsel, maar ook van elke oorzaak van zonde.”Iemand die oprecht vast, dient al zijn zintuigen zuiver te houden. Stilte van de mond, zich niet bekommeren om excessen, het hart en de ogen bewaren, zich onthouden van onzuiver advies, niet roddelen, leven met gehoorzaamheid, rechtvaardigheid en nederigheid en bidden met de hele ziel worden gezien als belangrijkste voorwaarden voor een waar en door God geaccepteerd gedrag bij vasten. De Heilige Hovhan Mandakuni, een van de wijste patriarchen van onze kerk, beschrijft op deze manier het belang van vasten. “Al toen God de mens schiep, omsloot God onze natuur met vasten en gaf Hij het eerste gebod aan de eerste mens: niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, want als je je aan het gebod van vasten hield, zou je een onberispelijk, onsterfelijk en zondeloos leven en hemelse zegeningen erven, omdat velen die zich aan de strengheid van vasten hielden, van veel verdriet en misdaden werden gered.”

(het vervolg van deze boodschap leest u in de preek van aanstaande zondag)

Evangelie: Mattheüs 6:1-21

1Let op dat jullie je gerechtigheid niet tentoonspreiden om door de mensen gezien te worden. Dan beloont jullie Vader in de hemel je niet. 2Dus wanneer je iemand iets geeft uit barmhartigheid, bazuin dat dan niet rond, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat om door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 3Als je iets uit barmhartigheid geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet. 4Zo blijft je gift in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.

5En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 6Maar als jullie bidden, trek je dan terug in je huis, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.

7Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voortprevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. 8Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het Hem vragen. 9Bid daarom als volgt:

Onze Vader in de hemel,

laat Uw naam geheiligd worden,

10laat Uw koninkrijk komen,

laat Uw wil gedaan worden

op aarde zoals in de hemel.

11Geef ons vandaag het brood

dat wij nodig hebben.

12Vergeef ons onze schulden,

zoals ook wij vergeven

wie ons iets schuldig is.

13En breng ons niet in beproeving,

maar red ons van het kwaad.

[Want aan U behoort het koningschap,

de macht en de majesteit,

in eeuwigheid. Amen.]

14Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. 15Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.

16Wanneer jullie vasten, doe dan niet als de huichelaars met hun sombere gezichten, want zij vertrekken hun gezicht om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 17Maar als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd in met olie, 18zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.

19Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. 20Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. 21Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.

 

9 maart 2025

Deze boodschap is een vervolg op de preek van vorige zondag, de Carnaval.

Vasten, met zijn geestelijke en morele invloed, werd al gewaardeerd door het volk van het Oude Testament. Profeet Mozes vastte veertig dagen op de berg Sinaï voordat hij God ontmoette. Profeet David vastte vóór een oorlog, en profeet Daniël hield vasten om God om genade te smeken voor de redding van Jeruzalem, en zo voort. De betekenis van vasten was zo belangrijk in het leven van het volk van het Oude Verbond, dat zij tijdens publieke rampen zelfs voor zuigelingen en de hele gemeenschap speciale vastendagen bepaalden om verzoening te zoeken met God. Deze gewoonte van vasten werd doorgegeven en voortgezet in de verlichte periode van het Nieuwe Verbond.

Wij christenen hebben, met onze Heer Jezus Christus als voorbeeld, door zijn geboden en leringen na te leven en door de heilige tradities van onze kerk te volgen, ook het vasten geërfd. Jezus vastte veertig dagen en nachten in de woestijn. Later gebood Hij zijn discipelen om te vasten na zijn hemelvaart: “Er zullen dagen komen waarop de bruidegom van hen zal worden weggenomen, en dan zullen ze vasten in die dagen” (Lucas 5:35). Jezus gaf ons instructies over hoe we moeten vasten: “Wanneer jullie vasten, wees dan niet somber als de huichelaars”, en Hij beval ons tenslotte om oprecht te berouw tonen als waarborg voor vasten: “…als jullie je niet bekeren, zullen jullie allemaal op dezelfde wijze omkomen.”

Onze kerk beschouwt vasten als een waarborg voor de wedergeboorte van het geestelijk leven, met als voorwaarde het sacrament van berouw. Berouw betekent het beseffen van begane zonden, ze belijden, spijt tonen en om vergeving smeken bij de Almachtige God. Wanneer wij onze ziel en hart niet openen voor de Heer en geen spijt tonen voor onze zonden, lijden wij geestelijk. Onze zonden blijven bij ons en verstoren onze innerlijke wereld, waardoor wij pijn ervaren. We beginnen bang te worden voor onze omgeving, en twijfel en verdriet verteren onze ziel en lichaam. Maar wanneer we ons bewust worden van onze zondigheid en, door onze lippen te openen voor God en onze zonden te belijden, onze fouten erkennen, vindt onze ziel vrede en wordt onze persoon omgeven door innerlijke vreugde en warmte. Sommigen vragen zich misschien af hoe we ons bewust kunnen worden van onze zonden waar we berouw voor moeten tonen. Het bewustzijn van zonde is geen abstract begrip: zonde kan worden herkend en geïdentificeerd. Vooral tijdens de vastenperiode, en met name de Grote Vasten, wanneer wij lichamelijke en geestelijke verlangens beheersen, versterken wij daarmee de macht van de ziel over het lichaam. Zo wordt onze innerlijke wereld verlicht, en door die verlichting worden wij ons bewust van onze zonden, tonen we spijt en proberen we met een deugdzaam gedrag en levensstijl onze schuld in te lossen, zodat we de liefde en bescherming van de Heer waardig kunnen worden. Hierin ligt de diepgaande en inspirerende betekenis van vasten.

Tijdens deze veertigdagentijd van vasten moeten we onze zielen onderzoeken en proberen ons te bevrijden van onze zonden en passies. Laten we deze dagen doorbrengen met meer ontzag voor God, met meditatie en gebed. Laten we altijd onthouden dat deze vastenperiode de smalle poort is van het nauwe pad dat ons leidt naar volmaaktheid, naar rechtvaardigheid en naar het eeuwige leven. Laten wij daarom allemaal God smeken om ons de genade te schenken om dit nauwe pad te bewandelen, onze zonden door berouw te reinigen, en ons te versterken en genade te tonen. Amen.

Evangelie: Mattheüs 5:17-48

17Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. 18Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19Wie dus ook maar het minste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de minste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan. 20Want Ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.

21Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22Dit zeg Ik daarover: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie hen voor nietsnut uitmaakt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. 23Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster jou iets verwijt, 24laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. 26Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.

27Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28Dit zeg Ik daarover: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29Als je rechteroog je ten val brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. 30En als je rechterhand je ten val brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat je met je hele lichaam naar de Gehenna gaat.

31Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.” 32Dit zeg Ik daarover: ieder die zijn vrouw verstoot om een andere reden dan ontucht, drijft haar tot overspel; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.

33Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af en houd je aan de eden die je voor de Heer gezworen hebt.” 34Dit zeg Ik daarover: zweer helemaal niet, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.

38Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” 39Dit zeg Ik daarover: verzet je niet tegen wie kwaad doet, maar keer degene die je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe. 40Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. 41En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. 42Als iemand iets van je vraagt, geef het hem, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen.

43Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44Dit zeg Ik daarover: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen; 45alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? 47En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? 48Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.

 

16 maart 2025

“Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u.” – Lucas 15:18-19 

Dit zijn woorden van waar berouw, stromend uit de Geest, van een verloren zoon die bevrijd is uit de klauwen van de verleiding, in de hoop op redding, een deugdzaam en tot in de perfectie een moreel leven te leiden. Vandaag is de derde zondag van de Grote Vasten, de verloren zondag. Het is vernoemd naar de Heer Jezus Christus, naar een gelijkenis verteld door Christus. Het is een prachtig verhaal over de val en opkomst van de mens en vertegenwoordigt symbolisch de betekenis van vasten. Het gaat over het berouw van een echt berouwvol persoon. Het gaat over de verloren zoon en de heilige vader en de hoop dat, zelfs tijdens de meest negatieve momenten, de redding en een toekomst de mens opwachten in het geval van oprecht berouw. 

En dit is wat de gelijkenis vertelt: Een rijke man had twee zonen. Op een dag zei de jongste tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezittingen dat mij toekomt.” De vader deed dat. Na een paar dagen vertrok de zoon, nadat hij al het geld had verzameld, naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn rijkdom en leidde een losbandig leven. Nadat hij al zijn bezittingen had uitgegeven, raakte hij berooid en het land waar hij woonde begon te verhongeren. Hij werd varkensboer en de boer beroofde hem zelfs van het voedsel van de varkens. Nadat hij dagenlang honger had geleden, dacht hij op een dag bij zichzelf: “Hoeveel huurlingen in het huis van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van honger! Ik zal opstaan ​​en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden; maak mij als een van uw huurlingen'” (Lucas 15:17-19).

 Laten we samen over deze gelijkenis nadenken. Het vertrek van de verloren zoon uit het huis van zijn vader symboliseert het vertrek van de mens van God. Net zoals Adam zichzelf probeerde te verbergen nadat hij zijn zonde had begaan en God niet langer met schaamte in het gezicht kon kijken, zo vluchtte de verloren zoon van zijn geboorteplaats, naïef proberend zijn zonden te verbergen voor zijn vader. Echter, ieder mens die zich afkeert van God voelt zich vroeg of laat alsof hij in een dorre woestijn is. Zo eenzaam levend, begint de verloren zoon na te denken en zijn daden te onderzoeken. 

De situatie waarin de zoon zich onvrijwillig bevond, wordt voor hem een ​​extreme onthouding en vasten, die, hoewel niet vrijwillig, toch een gelegenheid wordt voor degene die begraven is in zonden om met grote moeite zelfkennis te bereiken, om berouw te tonen. Neem een belangrijke beslissing: toon berouw. De gelijkenis beschrijft ook figuurlijk de vergeving van de verloren zoon nadat zijn zoon terugkeert. Natuurlijk symboliseert het de oneindige vergeving van de barmhartige God. Is het niet waar dat God treurt om elk van Zijn verloren kinderen en zich enorm verheugt als Hij hun berouw ziet?

Evangelie: Lucas 15:1-32

De zorg om wat verloren is

1Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. 2Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.

8En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’

11Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.

Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.

25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’

 

23 maart 2025

De Zondag van de Rentmeester is de vierde zondag van de Grote Vasten, die overeenkomstig is met het verhaal dat op deze dag tijdens de Heilige Liturgie wordt gelezen. Het Evangelie vertelt het volgende verhaal.

Een rijke man had een rentmeester. De mensen beschuldigden de rentmeester en zeiden dat hij het bezit van zijn meester verkwistte. De heer riep hem en zei: “Wat is dit dat ik over jou hoor? Geef een rekenschap van je rentmeesterschap, want je kunt niet langer rentmeester zijn.” De rentmeester ging naar zijn schuldenaren en regelde zijn zaken met hen, dat wil zeggen, hij verwierf vriendschappen onder hen, en hoewel zijn daden ten voordele van de schuldenaren waren en niet van de meester, prees de heer zijn wijsheid. Zo verzekerde de rentmeester zijn toekomst.

De diepere betekenis van het verhaal is als volgt:

God heeft ieder van ons aangesteld als rentmeester van ons leven en er zal een tijd komen waarop de Heer van ons allemaal afzonderlijk rekenschap zal vragen van hoe we ons leven hebben geleid. In het verhaal regelde de zogenaamde onrechtvaardige rentmeester zijn zaken met de schuldenaren, wat zijn toekomst veilig stelde toen hij rekenschap moest afleggen. Ik wil benadrukken dat wij, als rentmeesters van ons leven, er anders in staan dan de rentmeester in het verhaal. Wanneer wij de oproep van de Heer horen om rekenschap af te leggen van ons rentmeesterschap – dat wil zeggen, wanneer we voor Zijn oordeel staan – zal het te laat zijn om nog iets aan onze toekomst te veranderen of voor te bereiden. Dit betekent dat de tijd die we hebben gekregen om onze toekomst te verdienen, nu is – met elke seconde van ons huidige leven. Daarom is het noodzakelijk dat wij met onze verantwoordelijkheden beginnen bij onszelf. Dit betekent dat wij in de plichten van onze huidige roeping veeleisend moeten zijn, eerst tegenover onszelf. We moeten niet onverschillig zijn tegenover alles wat we vandaag hebben. Als les in wijsheid en verstand heeft dit alles te maken met het Grote Vasten en herinnert het elke christen eraan dat hij, als rentmeester van zijn ziel en lichaam, vooral in deze vastentijd zijn ziel moet toewijden aan gebed, zijn lichaam aan vasten en ook zijn liefde voor de Heer en voor anderen moet uitdrukken door goede werken en liefde verdienen.

Evangelie: Lucas 16:1-31

Rijkdom en gerechtigheid

1Hij richtte zich ook tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” 6“Honderd vaten olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht. 9Ook Ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is.

10Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste, is ook oneerlijk als het om veel gaat. 11Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’

14De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor Hem op. 15Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God.

16De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt. 18Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel.

19Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dopen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de Profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’

 

30 maart 2025

De kern van deze zondag is de bijbehorende evangelische lezing. Het Evangelie is een verhaal: in één van de steden woonde een rechter die geen ontzag voor God had en geen respect had voor mensen. Er woonde ook een weduwe in dezelfde stad. Een vrouw die gefrustreerd was door een kwaadwillende persoon die haar lastigviel, doet een beroep op de rechter om haar te bevrijden uit de handen van haar tegenstander, haar rechten te beschermen en een eerlijke oplossing voor haar probleem te vinden. Maar de onrechtvaardige rechter negeerde de smeekbeden van de arme vrouw. De vrouw verloor geen hoop en bleef hem smeken. Dit is hoe zij haar doel bereikte. Er wordt vandaag ook een andere gelijkenis herdacht. Een farizeeër en een tollenaar waren in de tempel aan het bidden.”Mijn God, ik dank U dat ik niet ben zoals andere mensen, zoals afpersers, zoals deze tollenaar – zegt de farizeeër, en de tollenaar bidt en zegt: “God, vergeef mij, een zondaar.”Deze twee gelijkenissen onderwijzen op verschillende manieren de betekenis van gebed en leggen duidelijk uit welk gebed aanvaardbaar is voor God.

De weduwe raakte niet wanhopig, ook al zag ze dat de rechter onrechtvaardig en oneerlijk was in zijn positie. De vrouw geloofde in goddelijke gerechtigheid en daarom bleef ze voortdurend bij de rechter aankloppen. Ze vocht vastberaden voor haar zaak, zo zei ze, voor de overwinning van het goede. Het allerbelangrijkste voor iedere christen is natuurlijk de overwinning van het goede. En één van de manieren waarop hij voor die overwinning vecht, is natuurlijk door te bidden. Het gedrag van de weduwe leert ons hier standvastig te zijn in het gebed en vastberaden in het geloof. Wanneer onze verzoeken en smeekbeden aan God niet snel worden verhoord, raken velen van ons misschien ontmoedigd en stoppen met bidden, terwijl, zoals een van onze geestelijke vaders zegt: God stelt vaak het beantwoorden van onze gebeden uit, zodat onze goede verlangens sterker en geworteld worden.

De tweede gelijkenis is de bevestiging en voltooiing van wat er is gezegd.

We zagen twee mannen in gebed staan, een farizeeër en een tollenaar. De een was zelfverzekerd en spraakzaam, de ander nederig en godvrezend. Nadat Jezus de gelijkenis had verteld, zei Hijzelf, die hun gebeden had vervuld, dat het niet de farizeeër, maar de tollenaar was die de tempel gerechtvaardigd verliet. Laten we deze dagen van de Grote Vasten dus nog doelgerichter maken door onder andere het advies van deze gelijkenissen op te volgen.

Evangelie: Lucas 17:20-18:14

De komst van de Mensenzoon

20Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, 21en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’

22Tegen de leerlingen zei Hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken. 23Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. 24Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. 25Maar eerst moet Hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden. 26En zoals het eraan toeging in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: 27ze aten, ze dronken, ze trouwden, ze werden uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging en de vloed kwam die iedereen verzwolg. 28Of zoals het eraan toeging in de dagen van Lot: ze aten, ze dronken, ze kochten, ze verkochten, ze plantten, ze bouwden; 29maar op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om. 30Zo zal het ook gaan op de dag waarop de Mensenzoon wordt geopenbaard. 31Wie op die dag op het dak van zijn huis is moet niet beneden nog zijn bezittingen gaan halen, en wie op het land is moet niet naar huis terugkeren. 32Denk aan de vrouw van Lot! 33Wie probeert zijn leven veilig te stellen zal het verliezen, maar wie het verliest zal het behouden. 34Ik zeg jullie, die nacht zullen er twee in één bed liggen: de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten. 35Twee vrouwen zullen samen aan het malen zijn: 36de een zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.’ 37Ze vroegen Hem: ‘Waar, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Waar een lijk is, daar verzamelen zich de gieren.’

181Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2‘Er was eens een rechter in een stad die voor God geen ontzag had en zich van de mensen niets aantrok. 3Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik voor God geen ontzag en trek ik me van de mensen niets aan, 5toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Hij hoort hen immers geduldig aan. 8Ik zeg jullie dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?’

De erfgenamen van het koninkrijk van God

9Met het oog op degenen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten, vertelde Hij de volgende gelijkenis. 10‘Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. 11De farizeeër stond daar rechtop en bad bij zichzelf: “God, ik dank U dat ik niet ben als de andere mensen, die roofzuchtig of onrechtvaardig of overspelig zijn, en dat ik ook niet ben als die tollenaar. 12Ik vast tweemaal per week en draag een tiende van al mijn inkomsten af.” 13De tollenaar echter bleef op een afstand staan en durfde niet eens zijn blik naar de hemel te richten. In plaats daarvan sloeg hij zich berouwvol op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig.” 14Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet. Want wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.’